Schuilen voor hoge vlammen - Блейк Пирс 3 стр.


“Weet je het zeker?” vroeg hij.

“Ik weet het zeker,” antwoordde ze.

Toen ze over het gras naar hun auto’s liepen, giechelden ze als verliefde tieners. Alles klopte gewoon, en Avery kon zich niet herinneren wanneer ze zich voor het laatst zo bevrijd, zo opgewonden en zo ontspannen had gevoeld.

***

Toen Ramirez de deur van zijn flat opende, voelden ze nog altijd dezelfde passie als ze bij de rivier hadden gevoeld. Een deel van Avery wilde hem daar ter plekke bespringen, nog voordat hij de deur van zijn flat kon sluiten. In de auto hadden ze niet van elkaar kunnen afblijven en nu ze eindelijk in zijn flat waren, voelde Avery dat ze op de rand van een belangrijke gebeurtenis stonden.

Ramirez sloot de deur en Avery was verbaasd toen hij niet meteen naar haar toekwam. In plaats daarvan liep hij door de woonkamer naar zijn bescheiden keuken en schonk een glas water in.

“Water?” vroeg hij.

“Nee, dank je,” zei ze.

Terwijl hij zijn glas leegdronk staarde hij uit het keukenraam. De avond was gevallen en de lichtjes van de stad vielen fonkelend door het raam naar binnen.

Avery liep naar hem toe en pakte speels het glas water uit zijn hand. “Is er iets?” vroeg ze.

“Ik wil er niet over praten,” zei hij.

“Heb je... Ben je van gedachten veranderd?” vroeg ze. “Wil je me niet meer omdat je zo lang op me hebt moeten wachten?”

“Jemig, nee” zei hij. Hij sloeg zijn armen om haar middel en ze merkte dat hij de juiste woorden zocht.

“We kunnen ook nog wat wachten,” zei ze en ze hoopte dat hij bezwaar zou maken.

“Nee,” zei hij snel. “Het is gewoon... Verdorie, ik weet het niet.”

Dit kwam voor Avery als een echte verrassing. Door zijn aanhoudende geflirt en verleidelijke praatjes de afgelopen maanden, had Avery verwacht dat hij gretiger zou zijn als het ogenblik was aangebroken. Maar nu leek het wel of hij heel onzeker was over zichzelf, hij leek zelfs bijna zenuwachtig.

Ze leunde naar voren en kuste hem op zijn wang. Hij zuchtte en leunde tegen haar aan.

“Wat is er dan?” vroeg ze met haar lippen tegen zijn wang.

“Gewoon, dit is serieus nu, weet je wel. Dit is niet zomaar een flirt. Dit is echt. Ik geef heel veel om je, Avery. Echt waar. En ik wil de zaken niet overhaasten.”

“We draaien er nu al vier maanden omheen,” zei ze. “Dat is volgens mij geen ‘overhaasten’.”

“Zit wat in,” zei hij. Hij kuste haar op haar wang en toen op het kleine stukje schouder dat haar T-shirt bloot liet. Zijn lippen vonden haar hals en toen hij haar daar zoende had ze het gevoel dat ze op de grond zou neerzijgen en hem met zich mee omlaagtrekken.

“Ramirez?” zei ze speels, nog altijd zonder zijn voornaam te gebruiken.

“Ja,” zei hij, terwijl zijn gezicht nog altijd over haar hals streek en hij haar met kusjes overlaadde.

“Neem me mee naar je slaapkamer.”

Hij trok haar dichterbij, tilde haar op en liet haar haar benen rond zijn middel slaan. Ze kusten elkaar en hij gehoorzaamde haar. Langzaam droeg hij haar naar de slaapkamer. Avery ging zo op in het hele gebeuren dat ze nauwelijks hoorde dat hij de deur achter zich dichttrok.

Toen hij haar op het bed legde, was ze zich alleen nog maar bewust van zijn handen, zijn mond en zijn perfecte lichaam dat ze op het hare voelde.

Hij onderbrak hun kussen en vroeg haar nog een keer: “Weet je het wel zeker?”

Met zijn vraag overtuigde hij haar juist nog meer. Hij gaf echt om haar en wilde wat ze samen hadden niet in gevaar brengen.

Ze knikte vol overtuiging en trok hem steviger op haar lichaam.

En toen was ze heel even niet langer de gefrustreerde rechercheur, de bezorgde moeder of de angstige dochter die zag hoe haar vader haar moeder vermoordde. Ze was alleen Avery Black... Een vrouw zoals alle andere vrouwen, een vrouw die kon genieten van de dingen die het leven haar te bieden had.

Ze was bijna vergeten hoe dat voelde en zwoor bij zichzelf deze gevoelens nooit meer te laten verdwijnen.

HOOFDSTUK DRIE

Avery opende haar ogen en staarde naar het onbekende plafond. Door het slaapkamerraam scheen het zachte licht van het ochtendgloren op haar bijna naakte lichaam. Het verlichtte ook de naakte rug van Ramirez naast haar. Ze draaide zich voorzichtig om en glimlachte. Hij lag te slapen op zijn zij, met zijn gezicht naar de andere kant.

Ze hadden die avond twee keer gevreeën, en in de twee uur ertussenin hadden ze een lichte maaltijd klaargemaakt en gepraat over hoe hun relatie het werk zou beïnvloeden als ze niet voorzichtig waren. Rond middernacht waren ze naast elkaar in slaap gevallen. Avery was rozig geweest en kon zich niet meer herinneren wanneer ze precies in slaap was gevallen, maar ze herinnerde zich nog wel zijn arm rond haar middel.

Dat wilde ze opnieuw, dat gevoel van veilig zijn en gewild zijn. Eventjes dacht ze erover om haar vingertoppen over zijn ruggengraat te laten glijden (en misschien over nog wat andere plaatsen), zodat hij wakker zou worden en haar weer zou vasthouden.

Ze kreeg er echter de kans niet toe. Het geluid van een binnenkomend bericht op haar telefoon klonk. Ook op die van Ramirez. Dit kon maar een ding betekenen: het ging over werk.

Ramirez zat meteen rechtop. Het laken gleed van hem af en ontblootte alles. Avery kon de verleiding niet weerstaan en keek stiekem naar zijn naakte lichaam. Hij greep zijn telefoon van het nachtkastje en met een wazige blik bekeek hij het bericht. Terwijl hij dat deed viste Avery haar eigen telefoon uit de hoop kleren op de grond.

Het bericht was van Dylan Connelly, hoofd van de dienst Moordzaken op politiebureau A1. Zoals gewoonlijk was het bericht kort en krachtig:

Lichaam gevonden. Vreselijk verbrand. Mogelijk hoofdtrauma.

Kom meteen naar het verlaten bouwterrein in Kirkley Street. Nu!

“Wat fijn om zo wakker te worden,” gromde Avery.

Nog altijd helemaal naakt stapte Ramirez uit bed en hurkte hij naast haar neer op de vloer. Hij trok haar dichterbij en zei: “Inderdaad, héél fijn om zo wakker te worden.”

Ze leunde tegen hem aan en voelde een zekere angst toen ze besefte hoe belachelijk gelukkig ze zich voelde. Ze gromde weer en stond op. “Verdorie,” zei ze. “We zullen te laat komen. Ik moet mijn auto nog oppikken en naar huis rijden om andere kleren aan te trekken.”

“Komt wel goed,” zei Ramirez, terwijl hij zich aankleedde. “Terwijl we naar jouw auto rijden, stuur ik wel een berichtje terug. En dan stuur jij nog weer wat later een antwoordje. Want jij hebt het bericht misschien helemaal niet gehoord en het kostte mij wat tijd om je wakker te bellen.”

“Dat klinkt als bedrog,” zei ze, terwijl ze haar T-shirt aantrok.

“Dat klinkt als slím,” zei hij.

Terwijl ze zich verder aankleedden lachten ze naar elkaar. Samen liepen ze naar de badkamer, waar Avery iets van haar haren probeerde te maken en Ramirez zijn tanden poetste. Ze haastten zich naar de keuken. Avery gooide snel wat muesli in twee kommen.

“Zoals je kunt zien,” zei ze, “ben ik een fantastische kok.”

Hij omhelsde haar van achteren en leek haar helemaal in te ademen. “Zullen we het redden?” vroeg hij. “We gaan ervoor zorgen dat dit werkt, toch?”

“Ja,” zei hij. “We gaan ervoor.”

Snel schrokten ze hun ontbijt naar binnen. Ze keken elkaar aan terwijl ze beiden probeerden elkaars reactie te peilen over wat er de vorige avond gebeurd was. Avery kon merken dat hij net zo gelukkig was als zij.

Ze liepen naar buiten, maar voor Ramirez de deur achter zich dichttrok, bleef hij even staan. “Wacht, even nog weer naar binnen.”

Verbaasd liep Avery zijn flat weer in.

“Hier, in mijn flat,” zei hij, “zijn we geen officiële collega’s, toch?”

“Nee,” zei Avery.

“Dus dan kan ik dit nog even doen,” zei hij. Hij leunde naar voren en kuste haar. Zijn kus was zo intens dat ze haar benen even slap voelde worden. Speels duwde ze hem van zich af. “Zoals ik al eerder zei,” zei ze, “niet aan beginnen als je het niet kunt afmaken.”

“Je houdt ’t nog tegoed,” zei hij. Samen liepen ze naar buiten en dit keer sloot hij de deur. “Oké, tijd om aan de slag te gaan. Na jou, rechercheur Black.”

***

Ze deden wat Ramirez had voorgesteld. Avery wachtte precies zestien minuten voor ze het bericht van Connelly beantwoordde. Tegen die tijd was ze bijna bij haar flat en ze voelde zich nog altijd gelukkig over hoe de vorige avond verlopen was. Ze slaagde erin om in nauwelijks tien minuten zich om te kleden, een kop koffie te drinken en weer op pad te zijn, op weg naar Kirkley Street. Natuurlijk was ze meer dan een halfuur later dan Connelly had gewild.

Er liepen al wat agenten rond. Avery zag verschillende bekende gezichten; agenten die ze in de loop van haar carrière als moordrechercheur had leren kennen en respecteren. De uitdrukking op hun gezichten deed haar meteen beseffen dat het een lange en zware ochtend ging worden.

Ze zag Mike O’Malley en vond het meteen zorgwekkend dat de hoofdinspecteur al aanwezig was. Als hoofd van de afdeling kwam hij zelden zelf een kijkje nemen op een plaats delict, hoe afgrijselijk de omstandigheden ook waren. O’Malley was in gesprek met twee andere agenten, waarvan een Finley was. Hoewel hij een beetje te afstandelijk was naar haar smaak, had Avery toch geleerd Finley als rechercheur te waarderen.

Ze zag ook meteen Ramirez, die wat verderop op het verlaten bouwterrein met Connelly stond te praten.

Terwijl ze op hen toeliep, probeerde ze alles zo goed mogelijk in zich op te nemen. Ze was een aantal keer eerder in dit deel van de stad geweest, maar had er nooit veel aandacht aan geschonken. Het was een van de vele financiële rampen in dit deel van de stad, een buurt waar enthousiaste projectontwikkelaars tonnen geld in hadden gepompt, maar waarvan de waarde al snel gedaald was, met als gevolg dat potentiële kopers het lieten afweten. Toen de werkzaamheden eenmaal stopgezet werden, was de buurt helemaal in verval geraakt. Iets wat perfect in deze omgeving paste.

In de verte zag Avery twee schoorstenen die als reusachtige symbolen van dit in verval geraakte deel van de stad boven alles uittorenden. Ze spuwden gigantische rookpluimen uit, waardoor het net leek alsof het een bewolkte morgen was, maar alleen in dit deel van de stad. Aan de andere kant van het verlaten bouwterrein zag Avery de oevers van wat een veelbelovend beekje had kunnen zijn dat achter de huizen van de betere middenklasse zou hebben kunnen stromen. Nu was het overwoekerd door onkruid en braamstruiken. Tussen het dorre onkruid lag allerlei troep: plastic tassen, wikkels van verschillende snacks en allerlei ander afval. De oevers waren modderig en verwaarloosd, wat bijdroeg aan het vervallen uiterlijk van de hele buurt.

Al met al was dit een deel van de stad dat iedereen liever links liet liggen. Avery begreep dat gevoel; toen ze alles in zich opnam terwijl ze naar Ramirez en Connelly liep, maakte het hele terrein haar meteen zwaarmoedig.

Zo’n gebied als dit kan geen toeval zijn, dacht ze bij zichzelf. Als iemand hier een moord heeft gepleegd of het lichaam hier heeft neergelegd, dan heeft deze plaats beslist een bijzondere betekenis, zij het voor de moord zelf of voor de moordenaar.

Links van Finley en Ramirez had een van de agenten rode paaltjes geplaatst die een rechthoekig deel van het terrein afbakenden. Net toen Avery’s blik op iets in deze rechthoek viel, hoorde ze de bulderende stem van Connelly op een paar passen afstand.

“Verdorie, Black... Waar bleef je zo lang?”

“Het spijt me,” zei ze. “Ik sliep nog en had je berichtje niet gehoord. Ik werd pas wakker toen Ramirez me belde.”

“Nou, je bent in elk geval niet te laat omdat je je haar of je make-up nog moest doen, dat is wel duidelijk,” merkte Connelly op.

“Ze heeft helemaal geen make-up nodig,” zei Ramirez. “Die troep is voor meisjes.”

“Dankjewel, jongens,” zei Avery.

“Het zal wel,” zei Connelly. “Wat denk je híér dan van?” vroeg hij, terwijl hij naar de rechthoek van rode paaltjes knikte.

Binnen het afgebakende gebied zag Avery menselijke resten, of dat nam ze aan. Ze zag heel duidelijk een skelet, maar het leek te glanzen. Het was niet te zeggen hoe oud het was. Het was wel onmiskenbaar dat de huid recent van de botten werd verwijderd. Overal eromheen lag iets wat op as leek, of een of andere zwarte troep. Ze zag ook dat hier en daar nog spiermassa en weefsel op de botten zat, vooral rond de benen en de ribben.

“Wat is hier in hemelsnaam gebeurd?” vroeg ze.

“Wat een opmerkelijke vraag voor een van onze beste rechercheurs,” zei Connelly. “Dit is wat we tot nu toe weten: ongeveer een uur en een kwartier geleden kregen we een telefoontje binnen van een vrouw die hier elke dag komt hardlopen. Ze vertelde ons dat ze iets gevonden had wat leek op een vreemd satanisch ritueel. En dat leidde ons tot deze vondst.”

Avery hurkte neer bij de rode paaltjes en bekeek aandachtig het terrein. Een uur en een kwartier geleden. Dat betekende dat als de materie rond het lichaam inderdaad as was, de huid rond het skelet minstens anderhalf uur geleden nog intact was. Maar leek niet erg waarschijnlijk. Er was een nogal zieke vastberadenheid en planning voor nodig om in zo’n korte tijd iemand te vermoorden en het lichaam te verbranden tot er alleen nog een skelet overbleef. Dat leek haar bijna onmogelijk zelfs.

“Heeft er iemand latex handschoenen bij zich?” vroeg ze.

“Een ogenblikje,” zei Ramirez. Toen liep hij naar Finley en de andere agenten die wat verderop waren gaan staan om Avery de ruimte te geven.

Ze merkte een vreemde geur op. Zwak, maar waarneembaar. Een chemische geur die haar aan bleekwater deed denken. “Ruikt er nog iemand iets vreemds?” vroeg ze.

“Een soort chemische geur, hè?” vroeg Connelly. “Volgens mij kan een lichaam alleen door toevoeging van een of andere chemische troep zo snel verbranden.”

“Ik denk niet dat het lichaam hier verbrand werd,” zei ze.

“Hoe kun je dat nou zeker weten?” vroeg Connelly.

Ik weet het ook niet zeker, dacht ze. Maar het enige wat me zo als eerste gok logisch lijkt, lijkt me toch verrekt absurd.

“Avery...” zei Connelly.

“Twee tellen,” zei ze. “Ik ben aan het nadenken.”

“Jezus!”

Ze negeerde zijn opmerking en keek aandachtig naar de asresten en het skelet. Nee, het lichaam kon hier onmogelijk verbrand zijn. Rond het lichaam zijn nergens schroeivlekken te bespeuren. Een persoon die in brand staat zou in paniek rondrennen en met zijn armen zwaaien. Hier op deze plek is helemaal niets verbrand. Het enige wat op een brand kan wijzen, is de as die hier ligt. Dus waarom zou de moordenaar een lichaam verbranden en het dan hierheen brengen? Misschien is dit wel de plaats waar hij zijn slachtoffer aanviel...

De mogelijkheden leken eindeloos. Een van de mogelijkheden, dacht Avery, was dat het skelet misschien afkomstig was van een of ander laboratorium en dat dit alleen een misplaatste zieke grap was. Maar gezien de locatie en de bruutheid ervan leek dit eerder onwaarschijnlijk.

Ramirez kwam terug met een paar latex handschoenen. Avery trok ze aan en onderzocht de as. Ze nam een klein stukje tussen duim en wijsvinger. Ze wreef haar vingers over elkaar en bracht ze naar haar gezicht. Ze rook eraan en bekeek de as aandachtig. Het leek op gewone as, maar toch kon ze een chemische stof ruiken.

“We moeten deze as laten onderzoeken,” zei Avery. “Als er een chemisch middel gebruikt werd, dan zal deze as er zeker sporen van bevatten.”

“De forensische dienst is al onderweg,” zei Connelly.

Avery kwam langzaam overeind en trok de latex handschoenen uit. O’Malley en Finley kwamen dichterbij en het verraste Avery niet dat Finley op een veilige afstand van het skelet en de as bleef staan. Hij staarde ernaar alsof het skelet ieder ogenblik op hem af zou kunnen springen.

Назад Дальше