Het aan boord gaan van het vliegtuig was spannend genoeg om Cassie af te leiden van wat Jess had gezegd, en toen ze eenmaal zaten, kletsten ze over andere onderwerpen. Toen het vliegtuig opsteeg, steeg haar humeur ook. Het was haar gelukt. Ze had het land verlaten, ze was ontsnapt aan Zane, en ze zat in een vliegtuig op weg naar een nieuwe start in een ander land.
Pas na het eten, toen ze weer dacht aan de details van haar opdracht en de waarschuwingen van Jess, kwam haar bezorgdheid weer terug. Het kon niet dat elk gezin slecht was, toch? Maar wat als een bepaald bureau een reputatie had voor het accepteren van lastige families? Dan zouden de kansen toch groter zijn.
Cassie probeerde even te lezen, maar ze kon zich niet concentreren op de woorden, en haar gedachten bleven maar rondgaan. Ze keek uit haar ooghoeken naar Jess. Nadat ze zeker had gesteld dat die verdiept was in haar film, pakte Cassie onopvallend een doosje pillen uit haar tas en nam er een in met een restje Cola Light. Als ze niet kon lezen, kon ze net zo goed slapen. Ze deed haar lampje uit en leunde achterover in haar stoel.
*
Cassie zat in haar tochtige slaapkamer, onder het bed, met haar rug tegen de ruwe, koude muur. Beneden klonk dronken gelach, gestommel en geschreeuw: feestvreugde die elk moment om kon slaan in geweld. Ze luisterde ingespannen en wachtte op het geluid van brekend glas. Ze herkende de stem van haar vader en zijn nieuwe vriendin, Deena. Er waren minstens vier anderen beneden, misschien meer. En toen, boven het geschreeuw uit, hoorde ze de vloer kraken onder zware voetstappen op de trap.
‘Hé, lief schatje,’ fluisterde een zware stem, en het twaalfjarige meisje kromp ineen van angst. ‘Ben je daar, meissie?’
Ze kneep haar ogen dicht en probeerde zichzelf ervan te overtuigen dat het een nachtmerrie was, dat ze veilig in bed lag en dat de vreemden beneden bijna weg zouden gaan.
De deur zwaaide langzaam open. In het maanlicht verscheen een zware laars. De voeten kwamen op haar af.
‘Hé, meissie.’ Een hees gefluister. ‘Ik kom even hallo zeggen.’
Ze kneep haar ogen dicht en bad dat hij haar gejaagde ademhaling niet zou horen. Het geluid van dekens die worden weggetrokken... en toen een verbaasd gebrom toen hij het kussen en de jas zag die ze eronder gestopt had.
‘De hort op,’ mompelde hij. Ze gokte dat hij naar de smerige gordijnen keek waar de wind mee speelde, naar de regenpijp die een gevaarlijke ontsnappingsroute suggereerde. De volgende keer zou ze moed vatten en naar beneden klimmen. Het kon niet erger zijn dan zich hier te verstoppen.
De laarzen verdwenen uit het zicht. Beneden klonk plotseling muziek, gevolgd door boos geschreeuw.
De kamer was stil. Ze rilde; als ze zich hier de hele nacht moest verstoppen, zou ze een deken nodig hebben. Die kon ze maar beter nu pakken. Langzaam bewoog ze weg van de muur. Maar toen ze haar hand onder het bed vandaan stak, werd die door een ruwe hand vastgegrepen.
‘Dus daar zit je!’ Hij trok haar onder het bed vandaan – ze graaide naar het frame, het koude staal schaafde haar handen en ze begon te gillen. Haar doodsbange kreten klonken door de kamer, door het huis...
Ze schrok wakker, zwetend, gillend, en met Jess’ bezorgde stem in haar oren. ‘Hé, Cassie, gaat het?’
De tentakels van de nachtmerrie lagen nog op de loer en wilden haar terug naar binnen zuigen. Ze voelde de rauwe schaafwonden op haar arm waar ze zich had bezeerd aan het frame van het bed. Ze drukte haar vingers tegen haar huid en voelde opgelucht dat er geen wond zat. Ze sperde haar ogen wijd open en deed het lampje aan om de duisternis te verjagen.
‘Het gaat wel. Nachtmerrie, dat is alles.’
‘Wil je wat water? Of thee? Ik kan de stewardess vragen.’
Cassie stond op het punt om beleefd te weigeren, maar toen herinnerde ze zich dat ze haar medicijnen weer moest nemen. Als één pil niet werkte, werkte een tweede vaak wel om de nachtmerries tegen te houden.
‘Wat water zou fijn zijn. Dank je,’ zei ze. Ze wachtte tot Jess niet keek en slikte gauw nog een pil. Ze probeerde niet meer te slapen.
Tijdens de afdaling wisselende ze telefoonnummers uit met Jess, en voor de zekerheid noteerde ze ook de naam en het adres van het gezin waar Jess zou gaan werken. Cassie hield zichzelf voor dat het hopelijk net als een verzekering was, dat ze hem niet nodig zou hebben als ze hem had. Ze beloofden elkaar dat ze samen het paleis van Versailles zouden gaan bekijken zodra de mogelijkheid zich voordeed.
Terwijl ze naar Charles de Gaulle taxieden, lachte Jess opgewonden. Ze liet Cassie een selfie zien die haar gezin had gemaakt terwijl ze op haar wachtten. Een aantrekkelijk stel met twee kinderen, lachend, met een bordje waar Jess’ naam op stond.
Cassie had geen bericht gekregen. Maureen had alleen gezegd dat ze van het vliegveld zou worden afgehaald. De wandeling naar de paspoortcontrole leek eindeloos. Ze werd omringd door het gezoem van gesprekken in allerlei verschillende talen. Ze probeerde het stel naast haar te volgen en besefte hoe weinig gesproken Frans ze eigenlijk begreep. De realiteit was zo anders dan de lessen en de audio-cursussen. Ze was bang, alleen en moe, en ze was zich plotseling bewust van hoe kreukelig en zweterig haar kleren waren, in vergelijking met de elegant geklede Franse reizigers om haar heen.
Zodra ze haar tassen had, haastte ze zich naar de wc, trok een schoon topje aan en kamde haar haar. Ze voelde zich nog niet klaar om haar gezin te ontmoeten. Ze had geen idee wat ze kon verwachten. Maureen had gezegd dat het huis een uur rijden was vanaf het vliegveld, dus misschien waren de kinderen niet mee. Ze moest niet naar een groot gezin zoeken. Een vriendelijk gezicht zou genoeg zijn.
Maar in de zee van mensen die haar aanstaarden, zag ze geen blik van herkenning, ondanks dat ze haar ‘Maureens Au Pairs’-rugzak bovenop haar bagagekarretje had gezet. Ze liep langzaam van de gate naar de aankomsthal en keek zenuwachtig om zich heen, op zoek naar iemand die naar haar zou zwaaien of roepen. Maar iedereen leek op iemand anders te wachten.
Cassie liep kriskras door de aankomsthal, haar koude handen om het handvat van de kar geklemd, terwijl de menigte langzaam uitdunde. Maureen had niet gezegd wat ze moest doen als dit gebeurde. Moest ze iemand bellen? Zou haar telefoon überhaupt werken in Frankrijk?
En toen, tijdens een laatste, wanhopige ronde door de hal, zag ze het.
“CASSANDRA VALE.”
Een klein bordje, in de hand van een slanke man met donker haar in een zwart jack en jeans. Hij stond tegen een muur en werd volledig in beslag genomen door zijn telefoon. Hij was niet eens naar haar op zoek.
Onzeker liep ze op hem af. ‘Hoi, ik ben Cassie. Ben jij...?’ vroeg ze, en liet de woorden wegsterven toen ze besefte dat ze geen idee had wie hij zou kunnen zijn.
‘Ja,’ zei hij met een zwaar accent. ‘Kom mee.’
Ze stond op het punt om zichzelf voor te stellen, om de woorden te zeggen die ze had geoefend – over hoe leuk ze het vond om onderdeel van de familie te worden – toen ze het kaartje op zijn jack zag. Hij was een taxichauffeur. Het kaartje was zijn pasje voor het vliegveld.
Haar gezin had niet eens te moeite genomen om haar op te komen halen.
HOOFDSTUK DRIE
Parijs vouwde zich uit onder Cassies blik. Hoge flats en sombere industriële blokken maakten langzaam plaats voor groenere wijken. Het was een koude, grijze middag. Het waaide en er viel af en toe regen.
Ze keek ingespannen op de borden langs de weg. Ze gingen richting Saint Maur, en even dacht ze dat dat de bestemming was, maar de chauffeur nam de afslag niet en bleef rechtdoor rijden, de stad uit.
‘Hoe ver is het nog?’ vroeg ze, in een poging een gesprek te starten, maar hij bromde iets onverstaanbaars en zette de radio harder.
Regen tikte tegen de ruiten en het glas voelde koud tegen haar wang. Ze wou dat ze haar dikke jas uit de kofferbak had gehaald. En ze verging van de honger. Ze had sinds het ontbijt niet meer gegeten en er was geen gelegenheid geweest om iets te kopen.
Na meer dan een half uur reden ze het platteland op, langs de rivier de Marne, waar schepen in felle kleuren oplichtten tegen het grijs, en een paar mensen in regenjassen onder de bomen door liepen. Sommige takken waren al kaal, andere waren nog gekleed in roodbruine bladeren.
‘Wat is het koud vandaag, hè?’ observeerde ze, in een tweede poging tot conversatie met de chauffeur.
Zijn enige antwoord was een gemompeld: ‘Oui,’ maar hij deed tenminste de verwarming aan, waardoor ze stopte met rillen. Omhuld door de warmte viel ze in een onrustige slaap, terwijl de kilometers onder haar door vlogen.
Ze schrok wakker van een harde toeter en het plotselinge remmen van de auto. De chauffeur wurmde de auto langs een stilstaande vrachtwagen en nam een afslag naar een smalle, met bomen omzoomde weg. Het weer was opgeklaard en in de zachte avondschemering was het herfstlandschap adembenemend mooi. Cassie keek uit het raam en nam het landschap in zich op: de lappendeken van velden, afgewisseld met enorme, donkere wouden. Ze kwamen langs een wijngaard waarvan de nette rijen met ranken tot over de heuvel rijkten.
De chauffeur minderde vaart terwijl ze door een dorpje reden. Bleke, stenen huizen met gewelfde ramen en steile daken flankeerden de weg. Daarachter lagen open velden, en toen ze over een stenen brug reden, ving ze een glimp op van een rivier met treurwilgen langs de kant. Haar blik viel op de hoge kerktoren en ze vroeg zich af hoe oud het gebouw was.
Dit moest dichtbij het chateau zijn, dacht ze, misschien zelfs in dezelfde buurt. Die gedachte liet ze weer varen toen ze het dorp achter zich lieten en verder de heuvels in reden, tot ze totaal gedesoriënteerd was en de kerktoren niet meer kon zien. Ze had niet verwacht dat het chateau zo afgelegen zou zijn. Het navigatiesysteem gaf een ‘Signaal Verloren’-melding. De chauffeur maakte een geërgerd geluid, pakte zijn telefoon en keek geconcentreerd naar de kaart terwijl hij reed.
Na een rechterbocht door een hoge poort ging Cassie rechtop zitten. Ze staarde langs het lange grindpad. Verderop, groot en elegant, met de ondergaande zon op de stenen muren, lag het chateau.
De banden kraakten op het grind toen de auto tot stilstand kwam voor een grote, indrukwekkende entree. Haar maag maakte een nerveus sprongetje. Dit huis was veel groter dan wat ze zich had voorgesteld. Het leek wel een paleis, met allemaal hoge schoorstenen en versierde torentjes. Ze telde achttien ramen, met complex metselwerk en ornamenten, verdeeld over de twee verdiepingen van de indrukwekkende gevel. Het huis had uitzicht op een formele tuin, met perfect getrimde heggen en stenen paden.
Hoe zou zij zich verhouden tot de familie daarbinnen, die in zulke weelde leefde, met haar eigen eenvoudige achtergrond?
Ze merkte dat de chauffeur ongeduldig met zijn vingers op het wiel tikte. Hij was duidelijk niet van plan haar te helpen met haar tassen. Ze klom vlug uit de auto.
De koude wind sneed onmiddellijk door haar heen. Ze liep snel naar de kofferbak en worstelde haar koffer eruit, over het grind naar de deur, waar ze haar jas dichtritste.
Er was geen deurbel bij de zware, houten deur, alleen een grote, ijzeren klopper die koud in haar hand lag. Hij maakte een opvallend hard geluid, en een moment later hoorde Cassie lichte voetstappen.
De deur ging open en ze stond oog in oog met een bediende in een donker uniform, met donker haar in een strakke paardenstaart. Achter haar ving Cassie een glimp op van een grote, rijkversierde ontvangsthal met een schitterende houten trap.
De bediende keek om toen ergens een deur dichtsloeg.
Cassie was zich meteen bewust van een ruzie in de atmosfeer. Ze voelde het, een elektriciteit in de lucht, zoals een naderende storm. Het zat hem in het zenuwachtige gedrag van de bediende, in de knal van de deur en het chaotische geluid van wegstervend geschreeuw. Haar ingewanden verkrampten en ze voelde een overweldigende drang om te vluchten. Om achter de chauffeur aan te rennen en hem terug te roepen.
Maar ze bleef staan en forceerde een glimlach.
‘Ik ben Cassie, de nieuwe au pair. De familie verwacht me.’
‘Vandaag?’ De bediende keek bezorgd. ‘Wacht even.’ Ze haastte zich het huis in, en Cassie hoorde haar roepen: ‘Monsieur Dubois, komt u alstublieft gauw.’
Na een paar minuten beende een forse man met donker, grijzend haar de hal in, met een gezicht als een donderwolk. Toen hij Cassie bij de deur zag staan, verstijfde hij.
‘Ben je er nu al?’ vroeg hij. ‘Mijn verloofde zei dat je morgenochtend aan zou komen.’
Hij draaide zich om en wierp de jonge, geblondeerde vrouw achter hem een boze blik toe. Ze droeg een avondjurk en haar knappe gezicht stond strak van de spanning.
‘Ja, Pierre, ik heb de e-mail uitgeprint toen ik in de stad was. Het bureau zei dat de vlucht om vier uur ‘s ochtends landt.’ Ze liep naar een chique houten bijzettafel, schoof een Venetiaanse presse-papier opzij en hield een vel papier omhoog als een schild. ‘Hier. Zie je?’
Pierre wierp een blik op het papier en zuchtte. ‘Er staat vier uur ‘s middags. Niet ‘s ochtends. De chauffeur die je hebt geboekt wist duidelijk het verschil, dus hier is ze.’ Hij draaide zich om naar Cassie en stak zijn hand uit. ‘Ik ben Pierre Dubois. Dit is mijn verloofde, Margot.’
De bediende stelde hij niet voor. In plaats daarvan snauwde Margot tegen haar dat ze boven de slaapkamers van de kinderen moest opruimen, en de bediende maakte zich uit de voeten.
‘Waar zijn de kinderen? Liggen ze al in bed? Ze moeten Cassie ontmoeten,’ zei Pierre.
Margot schudde haar hoofd. ‘Ze zijn aan het eten.’
‘Zo laat? Ik had toch gezegd dat ze vroeg moesten eten op weekdagen? Ze hebben wel vakantie, maar ze zouden al in bed moeten liggen om hun normale ritme houden.’
Margot staarde hem aan, haalde kwaad haar schouders op en liep op klikkende hakken naar de deur rechts. ‘Antoinette?’ riep ze. ‘Ella? Marc?’
Ze werd beloond met het gebons van voeten en harde schreeuwen.
Een jongetje met donker haar sprintte de hal in, met een pop die hij aan het haar vasthield. Hij werd op de voet gevolgd door een jonger, mollig meisje dat tranen met tuiten huilde.
‘Geef mijn Barbie terug!’ gilde ze.
De jongen kwam tot stilstand toen hij de volwassenen zag, en rende toen naar de trap. In zijn haast raakte hij met zijn schouder de zijkant van een grote, blauw met gouden vaas.
Cassie sloeg vol afschuw haar handen voor haar mond terwijl de vaas ronddraaide op zijn voet, omviel en uiteenspatte op de vloer. Kleurige glassplinters schoven over het parket.
De geschokte stilte werd doorbroken door Pierres woedende schreeuw.
‘Marc! Geef Ella haar pop.’
Marc trok een pruillip en liep schoorvoetend langs de ravage. Met tegenzin gaf hij de pop aan Pierre, die hem doorgaf aan Ella. Haar gesnik nam af en ze aaide het haar van de pop.
‘Dat was een kunstvaas van Durand,’ siste Margot tegen het jongetje. ‘Antiek. Onvervangbaar. Heb je geen enkel respect voor de spullen van je vader?’
De enige reactie was een nukkige stilte.
‘Waar is Antoinette?’ vroeg Pierre op gefrustreerde toon.
Margot keek op, en Cassie, die haar blik volgde, zag een slank meisje met donker haar bovenaan de trap staan. Ze leek een paar jaar ouder dan de andere twee. Ze was elegant gekleed in een perfect gestreken jurk, en wachtte met een hand op de balustrade tot ze de volledige aandacht van het gezin had. Toen, met haar kin in de lucht, kwam ze naar beneden.