“Het spijt me,” zei Genevieve, die besefte wat de oude vrouw bedoelde.
“Stop met sorry zeggen,” antwoordde Anne. “Jij hebt niets om je voor te verontschuldigen. Ik vertel je dit alleen zodat je weet dat je hier veilig bent.”
“Dank u,” zei Genevieve. Op dat moment leek veiligheid iets dat zo kostbaar was dat bijna niemand het haar kon bieden. Ze keek om zich heen. “Waar is uw echtgenoot?”
“Oh, Thom is bezig met de schapen. Niet dat schapen veel zorg vereisen. Geef ze een plek om te grazen en een plek om te slapen en ze zijn gelukkig. Mensen zijn lastiger, die willen altijd meer.”
Genevieve kon dat wel geloven. Hoeveel problemen waren er ontstaan omdat er altijd mensen waren die dachten dat ze het recht hadden om alles te pakken en nog steeds meer wilden?
“Heb je al nagedacht over wat je nu gaat doen?” vroeg Anne haar.
“Ik dacht… mijn zus zit veilig in Fallsport,” zei Genevieve. “Ik dacht erover om naar haar toe te gaan.”
“Dat is een behoorlijke reis,” zei Anne. “Je moet de zee over en ik ga er van uit dat je niet veel munten hebt om voor een schip te betalen.”
Genevieve schudde haar hoofd. Hoe langer ze over het idee nadacht, hoe onlogischer het klonk. Het idee om naar Sheila te gaan lag voor de hand, maar het was dwaas. Het betekende alleen maar dat ze de rest van hun levens op de vlucht moesten blijven en zich altijd zouden moeten afvragen wat er in het duister op de loer lag.
“Nou, we hebben geen geld om je daarbij te helpen,” zei Anne. “Maar je kunt hier een tijdje blijven als je dat wilt. We kunnen wel wat hulp gebruiken op de boerderij en niemand zou je hier vinden.”
De onbaatzuchtigheid van het aanbod werd Genevieve bijna teveel. Ze kon zelfs tranen in haar ogen voelen prikken bij de gedachte. Hoe zou het zijn om hier gewoon te blijven, om het hier te laten eindigen?
Toen moest ze aan Olivia’s ring denken. Ze had gedacht dat er geluk te vinden was met Royce, en zie eens hoe slecht dat had uitgepakt. Ze was niet gemaakt voor een vreedzame oplossing.
En als ze eerlijk was had ze al een plan. Ze had een plan gemaakt met Sheila, maar door alle emoties en haar vlucht uit de stad was ze het vergeten. Nu ze de kans had gekregen om te herstellen en te slapen en eindelijk kon nadenken, kwam dat plan weer bij haar terug. Het was toen het beste idee geweest en dat was het nog steeds.
“Ik kan niet blijven,” zei Genevieve.
“Waar wil je dan heen?” vroeg Anne aan haar. “Wat wil je doen? Ben je zo vastberaden om je zus te vinden?”
Genevieve schudde haar hoofd, want ze wist dat dat niet zou werken. Nee, ze moest niet op zoek naar haar zus. Ze moest op zoek naar haar echtgenoot. Ze moest hem vinden en als ze het kon verdragen, dan moest ze de rol spelen die het lot haar had toebedeeld: als zijn echtgenote. Als ze dat kon doen totdat haar kind was geboren en erkend werd, dan kon ze zich van Altfor ontdoen en als de moeder van hun erfgenaam over het hertogdom regeren, in het belang van iedereen.
Het was een wanhopig plan, maar op dat moment het enige dat ze had. Het zou niet gemakkelijk worden. Ze wist niet waar Altfor was. Maar ze wist wel waar hij heen ging: hij had verloren, dus hij zou op weg zijn naar de koning om hulp te zoeken. Toen wist Genevieve waar ze heen moest.
“Ik moet naar het koninklijk hof,” zei ze.
HOOFDSTUK DRIE
Royce klampte zich vast aan de reling van het schip, wensend dat het sneller ging, zijn aandacht door de ogen van Ember op de golven gevestigd. De havik vloog krijsend boven het water en dook zo nu en dan naar beneden om een kleine zeevogel te grazen te nemen.
Maar Royce zag meer. Hij reikte zo diep als hij kon in Embers bewustzijn, op zoek naar een teken van Lori, naar een kans om te praten met de heks die hem erop uit had gestuurd om zijn vader te vinden. Maar er was niets behalve het kabbelende water en de weerspiegeling van de zon.
“Je staat hier al uren,” zei Mark terwijl hij naar hem toe liep.
“Geen uren,” antwoordde Royce.
“Sinds zonsopkomst,” zei Mark een beetje bezorgd. “Jij en die wolf.”
Gwylim, die naast Royce stond, snoof verontwaardigd. De bhargir kon het duidelijk niet waarderen dat hij een wolf genoemd werd. Royce had zich deze reis al meerdere keren afgevraagd hoeveel het beest wel niet begreep. Ember was meerdere keren naast hem geland en Royce kreeg de indruk dat de twee stilletjes met elkaar communiceerden.
“Gwylim is geen wolf,” zei Royce. “En ik hoopte dat Lori nog een boodschap voor me zou hebben.”
“Ik weet het,” zei Mark.
“Heeft het problemen veroorzaakt?” vroeg Royce.
“Het heeft ervoor gezorgd dat ik alle onenigheden tussen de anderen heb moeten bemiddelen.”
“Daar zullen er vast genoeg van zijn,” zei Royce.
“Meer dan genoeg,” zei Mark. “Neave en Matilde lijken te denken dat ruziën de beste manier is om elkaar de liefde te verklaren. Bolis is ontzettend verwaand en de aanwezigheid van een Picti is genoeg om hem op stang te jagen.”
“En jij, Mark?” vroeg Royce. “Wat denk jij van ons gezelschap?”
“Ik denk dat het goed is dat we hen bij ons hebben,” zei Mark. “Het Picti meisje lijkt een felle en het is duidelijk dat Matilde een overlever is. Bolis mag dan een ridder zijn, hij weet tenminste hoe hij zijn zwaard moet gebruiken. Maar ze werken alleen samen zolang jij er bent om ze te leiden, Royce, en je bent al de hele dag hierboven.”
Dat was inderdaad zo. Hij had gehoopt een visioen van zijn vader te krijgen, of in elk geval een manier te vinden om contact te zoeken met de heks die hem deze richting op gestuurd had. Om dat te bereiken had hij zich geconcentreerd op wat er voor het schip lag. Hij had niet veel aandacht besteedt aan alles dat aan boord speelde. Het leek in elk geval goed te gaan, want ze gingen de juiste richting op.
“Hoe denk je dat het thuis gaat?” vroeg Royce aan Mark.
“Je maakt je zorgen om je broers?” vroeg Mark.
Royce knikte. Lofen, Raymond en Garet waren moedig en ze zouden alles doen dat ze konden, maar ze konden niet alles en ze waren al eens eerder gevangen genomen.
“Ja, en om Olivia,” zei hij. Hij vertelde niet dat de gedachten aan zijn verloofde zich steeds maar vermengden met gedachten aan Genevieve. Zelfs niet aan Mark. Want die gedachten voelden als het verraden van iemand die goed en puur was en wiens vader hen zoveel had gegeven.
“We zijn snel weer bij haar terug,” zei Mark, terwijl hij Royce op zijn schouder klopte. Even kon Royce zich niet herinneren welke ‘haar’ hij bedoelde.
“Ik hoop het,” zei hij. Hij concentreerde zich weer op Ember. Door haar ogen zag hij de Zeven Eilanden in de verte voordat de anderen ze konden zien.
De eilanden lagen gehuld in mistbanken die met de golven meebewogen. Scherpe rotsen staken uit het water omhoog, als de tanden van grote beesten. Er wáren ook grote beesten, want Royce zag een walvis boven komen. Zijn enorme lijf rees met een waterval uit de zee omhoog. De rotsen waren versierd met de wrakken van schepen die hadden getracht ertussen door te varen zonder de veilige routes te kennen. Royce was dankbaar dat ze een kapitein hadden gevonden die bereid was hen hier überhaupt heen te brengen.
De eilanden zelf leken een mengelmoes te zijn van vegetatie en zwarte rotsen, gegroepeerd rond een centraal gelegen lagune met daarin nog een eiland. De meeste eilanden waren bedekt met turf en bomen en zand dat zo donker was dat het moest zijn ontstaan uit het graniet en basalt. Het middelste eiland leek een vulkaan te zijn, borrelend met een kwade rode blik. Nu drong het tot Royce door dat de mist om hen heen helemaal geen mist was, maar rook die afkomstig was uit de vulkaan en een soort aureool om de eilanden heen vormde.
De Spiegel der Wijsheid moest daar ergens zijn. Als zijn vader ernaar op zoek was gegaan, hoopte Royce hem hier ook aan te treffen.
“Land ahoi!” riep hij wijzend naar de anderen.
De kapitein van het schip liep glimlachend naar hen toe. “Waar?”
Toen Royce door zijn eigen ogen keek waren de eilanden niets meer dan een verzameling stipjes die langzaam groter werden.
“We hebben het gehaald,” zei de kapitein. Hij haalde een veldfles van zijn riem. “Daar moeten we op drinken, om de geesten van de zee tevreden te stellen.”
Hij overhandigde de fles aan Royce, die beleefd een slokje nam. De drank brandde in zijn keel. Ook Mark nam een slok, zichtbaar op zoek naar een manier om te weigeren, maar de kapitein hield voet bij stuk. Hij nam een slokje en moest hoesten.
“Nu we dichterbij zijn,” zei de kapitein, “wil je ons misschien wat meer vertellen over waarom je hier bent. Je bent op zoek naar je vader, nietwaar?”
Het duurde even voordat het tot Royce doordrong wat de man had gezegd.
“Ik heb u daar nooit over verteld,” zei Royce.
“Oh, niet zo bescheiden,” zei de kapitein. “Dacht je dat er geen geruchten de ronde gingen in de dorpen? Jij bent Royce, de jongen die de oude hertog heeft vermoord. Je bent op zoek naar je vader en aangezien je mij jullie helemaal naar de Zeven Eilanden liet brengen, moet hij hier ergens zijn.”
“Ik weet niet waar u het over heeft,” zei Royce, “wij zijn slechts—”
“Reizende acteurs, ik weet het,” zei de kapitein. “Alleen zijn jullie dat niet. Dacht je dat een beetje modder op het schild van je ridder zijn identiteit zou verbergen, of het litteken op je hand zou laten verdwijnen? Jij bent Royce. Het heeft geen zin om het te ontkennen.”
De man staarde hem aan en Royce voelde het gewicht van verwachtingen op zijn schouders drukken. Hij had het vermoeden dat het geen zin meer had om te verbergen wie hij was, maar toch voelde hij zich er niet gemakkelijk bij om dat zomaar toe te geven.
“Wat kan u het schelen?” vroeg Mark.
“Omdat ik wil helpen,” zei de kapitein. “Je zei dat je naar de Zeven Eilanden wilde, maar daar kom je niet zomaar. Ik kan je naar elk eiland toebrengen. Waar wil je heen?”
“Ik weet het niet,” gaf Royce toe. Als hij het wel wist, zou dit allemaal een stuk eenvoudiger zijn.
“Je hoeft niet terughoudend te zijn,” zei de kapitein. “Ik wil helpen. Vertel me waar je vader is en ik breng je rechtstreeks naar hem toe. Vertel me waar hij is.”
De plotselinge hardheid in de toon van de kapitein overrompelde Royce een beetje. Royce keek naar hem en probeerde te achterhalen wat er aan de hand was. Hij reikte naar Embers zintuigen. Hij stuurde haar terug naar het schip en keek van er vanuit de lucht op neer. Dat had hij niet meer gedaan sinds ze waren vertrokken; hij was te druk geweest met voor zich uit staren en proberen om contact te zoeken met Lori.
Had hij wel naar het schip gekeken, dan zou hij gezien hebben dat zijn vrienden vastgebonden op de achtersteven zaten, hun handen achter hun rug gevonden, hun wapens op een hoop gegooid. Ze werden bewaakt door een groepje zeelieden.
“Waar denkt u dat u mee bezig bent?” zei Royce. “Laat mijn vrienden onmiddellijk vrij!”
De kapitein keek hem zichtbaar geschrokken aan, alsof hij pas net besefte waar Royce toe in staat was.
“Magie!” zei de kapitein terwijl hij een stap naar achteren deed.
Royce reikte naar het kristallen zwaard en struikelde. Te laat realiseerde hij zich hoe wankel hij op zijn benen stond. De veldfles! Er had iets in de veldfles gezeten! Mark lag al half in elkaar gezakt tegen de reling.
“We brengen je wel naar je vrienden,” zei de kapitein, “en misschien vinden we een manier om je aan het praten te krijgen als we ze genoeg pijn doen. De koning betaalt een goede prijs voor jou, maar zij… we kunnen ze net zoveel pijn doen als nodig is.”
Hij klapte in zijn handen en er kwamen een paar zeelieden naar voren. Ze grepen Mark en Royce en sleurden hen mee naar de achtersteven van het schip.
“Waarom doet u dit?” wilde Royce weten. Zijn woorden leken door een mist heen te komen die net zo dik was als de mist die de Zeven Eilanden omgaf.
“Waarom niet?” zei de kapitein schouderophalend. “Geld! Ik zou je helemaal naar de Zeven Eilanden kunnen brengen en riskeren dat mijn schip daar op de rotsen loopt, of ik kan je geld nemen plus de beloning die ik krijg als ik je naar koning Carris breng.”
“Help mij en ik zal een manier vinden om u net zo rijkelijk te belonen,” wist Royce uit te brengen. Het klonk zelfs voor hem wanhopig.
De kapitein lachte. “Waarmee? Je hebt geen geld. Of ben je van plan om zelf koning te worden? Oorlog levert niets op, jongen. Ik red me prima zo, af en toe wat mensen wegbrengen, een paar verkopen waar ik geld voor ze kan krijgen. Als het nodig is vorder ik een eenzaam schip. Het bevalt me best zoals het nu gaat.”
Royce wilde naar de man uithalen, maar inmiddels hadden zeelieden zijn polsen vastgepakt en de lethargie die zich door zijn lijf verspreidde maakte het moeilijk om zich tegen hen te verzetten.
“Oh, je wil vechten?” vroeg de kapitein. “Geloof me, na alle moeite die ik heb moeten doen, zou ik dat maar niet proberen. Deze hele reis… ik heb je alleen maar zover gebracht omdat ik dacht dat er een kans was dat ik behalve jou ook de oude koning kon uitleveren. Maar ik vaar mijn schip niet kapot op die rotsen.”
Toen kwam er een gedachte in Royce op; een wanhopige, gevaarlijke gedachte.
“U zult mijn vader nooit vinden tenzij u bereid bent om erheen te gaan,” zei hij.
“Dus je gaat ons vertellen waar hij is?” vroeg de kapitein.
“Ik…” Royce veinsde een gebroken uitputting. “Ik kan het u laten zien.”
De kapitein wreef in zijn handen en knikte naar de zeelieden. Hij leidde hen naar de brug waar Matilde, Neave en Bolis vastgebonden zaten terwijl er een zeeman aan het roer stond. De zeelieden gooiden Mark naast hen op de grond terwijl Gwylim achter hen aan liep.
De kapitein haalde een mes tevoorschijn en liep naar Mark toe. “Dus, je vriend gaat ons vertellen waar we de oude koning kunnen vinden. Als hij problemen veroorzaakt, ga ik stukjes van je afsnijden tot hij doet wat we zeggen.”
“Dat zal niet nodig zijn,” zei Royce. Het mes dat zo dicht bij Mark in de buurt was maakte dit nog gevaarlijker, maar er was geen andere optie. “Ik breng u wel.”
Hij tuurde door Embers ogen en keek neer op de rotsen en scheepswrakken bij de eerste eilandjes. Met behulp van haar zicht begon hij instructies te roepen.
“Een beetje naar links,” zei hij.
“Jij denkt dat je ons kunt vertellen waar we heen gaan?” wilde de kapitein weten.
“Wilt u dat ik jullie naar mijn vader breng of niet?” vroeg Royce. Hij voelde zich nog steeds zo zwak. Als hij zijn kracht had gehad, zou hij zich simpelweg een weg door de bemanning hebben gevochten en zijn vrienden gered hebben. Maar nu… nu was hij wanhopig. “Als u me niet geloofd, hou de vogel dan in de gaten. Ember wijst ons de weg.”
De kapitein keek omhoog en Royce keek naar Gwylim. Hij vroeg zich af hoeveel het wolfachtige wezen begreep. Hij keek nadrukkelijk in de richting van de kapitein, hopend dat het genoeg was. Hij bleef door Embers ogen kijken en liet het schip dichter bij land komen, wachtend op zijn kans…
“Nu!” riep Royce. De bhargir sprong en raakte de kapitein tegen zijn borst terwijl Royce het roer greep en het schip langs een aantal rotsen manoeuvreerde.
Het schip helde over en ondertussen rende Royce naar zijn vrienden toe. Onder invloed van de drugs voelde het alsof hij in slow motion bewoog. Alles dat hij hoorde en zag was vervormd. Vlakbij hoorde hij het kabaal van een meedogenloos gevecht. Wankel als hij was kon hij niet hopen zich in dat gevecht te storten, maar hij kon wél proberen om zijn vrienden te bevrijden. Hij trok het kristallen zwaard en bukte zich om de touwen rond de polsen van Matilde door te snijden.
“Bedankt,” zei ze terwijl ze over haar polsen wreef. “Ik… achter je!”