“Zover zal het niet komen,” zei Sebastian terwijl zijn paard over de weg galoppeerde. “En zelfs als dat wel gebeurt, Sophia is het waard.”
Hij wist wat hij opgaf door dit te doen. Als hij haar had gevonden, als hij met haar was getrouwd, dan zouden ze niet zomaar terug naar Ashton kunnen gaan, in het paleis kunnen gaan wonen en ervan uit gaan dat iedereen gelukkig was. Als ze überhaupt in staat zouden zijn om terug te keren, zou dat onder een wolk van schande zijn.
“Het kan me niet schelen,” zei Sebastian tegen zijn paard. Het feit dat hij zich druk had gemaakt over schande en eer was ten slotte wat hem in deze situatie had gebracht. Hij had Sophia aan de kant gezet vanwege wat hij dacht dat mensen over haar zouden denken. Hij had hen niet eens gevraagd wat ze vonden; hij had gewoon gehandeld, wetend wat ze zouden zeggen.
Het was een zwakke, laffe daad geweest, en nu wilde hij het goed maken, als dat kon.
Sophia was tien keer meer waard dan de aristocraten waar hij mee was opgegroeid. Honderd keer. Het deed er niet toe dat ze het teken van de Gemaskerde Godin om haar kuit getatoeëerd had, ze was de enige vrouw waar Sebastian mee wilde trouwen.
Hij wilde zeker niet trouwen met Milady d’Angelica. Zij was alles dat het hof vertegenwoordigde: verwaand, oppervlakkig, manipulatief, en alleen maar gefocust op haar eigen rijkdom en succes. Het deed er niet toe dat ze mooi was, dat ze uit een goede familie kwam, dat ze intelligent was, of dat ze voor een bondgenootschap kon zorgen. Ze was niet de vrouw die Sebastian wilde.
“Ik was wel hard tegen haar toen ik vertrok,” zei Sebastian. Hij vroeg zich af wat de mensen zouden denken van het feit dat hij zo tegen zijn paard praatte. Maar de realiteit was dat het hem niet kon schelen wat mensen dachten, en bovendien luisterde het paard beter naar hem dan de mensen in het paleis.
Hij wist hoe de zaken er aan toe gingen daar. Angelica had niet geprobeerd om hem erin te luizen; ze had simpelweg geprobeerd om vervelend nieuws op de best mogelijke manier te vertellen. Wanneer je het bekeek vanuit het perspectief van een wereld waar ze geen keus hadden met wie ze trouwden, zou je het zelfs als vriendelijkheid kunnen beschouwen.
Maar Sebastian wilde niet langer op die manier denken.
“Ik wil niet vastzitten op een plek waar mijn enige plicht is om in leven te blijven, voor het geval dat Rupert sterft,” zei hij tegen zijn paard. “Ik wil niet ergens blijven waar mijn waarde beschouwd wordt als dat van een fokdier, of als iets dat kan worden doorverkocht ten behoeve van de juiste connecties.”
Als je het zo bekeek, begreep zijn paard zijn situatie waarschijnlijk beter dan welke aristocraat dan ook. De beste paarden werden tenslotte ook doorverkocht voor de fok? De aristocraten die hielden van racen of jagen hielden toch ook bestanden bij van elke lijn, elk veulen? Zij zouden toch ook liever hun eigen prijshengsten doden voor ze een enkele druppel van het verkeerde bloed zouden toelaten?
“Ik zal haar vinden, en dan zoek ik een priester die ons kan trouwen,” zei Sebastian. “Zelfs als Moeder ons van verraad wil beschuldigen, zal ze eerst het Assemblee van Aristocraten moeten overtuigen.”
Zij zouden niet zomaar een prins laten executeren. Waarschijnlijk zouden een aantal van hen wel meelevend zijn. En als dat niet werkte, konden hij en Sophia altijd nog naar de berglanden in het noorden vluchten, of ongezien het Meswater oversteken, of zich misschien zelfs terugtrekken in het gebied waar Sebastian hertog moest zijn. Ze zouden wel een manier vinden.
“Eerst moet ik haar zien te vinden,” zei Sebastian. Zijn paard bracht hem de stad uit, het platteland op.
Hij had er vertrouwen in dat hij haar in zou halen, ondanks de voorsprong die ze nu moest hebben. Hij had mensen gevonden die hadden gezien wat er gebeurd was toen ze het paleis was ontvlucht. Hij had wachters om hun rapporten gevraagd, geluisterd naar de verhalen van de mensen uit de stad. De meesten van hen waren voorzichtig geweest met wat ze tegen hem zeiden, maar hij was erin geslaagd om voldoende informatie bij elkaar te schrapen om te weten welke kant Sophia op was gegaan.
Hij had gehoord dat ze met een wagen was. Dat betekende dat ze sneller bewoog dan ze te voet zou hebben gedaan, maar bij lange na niet zo snel als Sebastian te paard was. Hij zou een manier vinden om haar in te halen, zelfs al zou het betekenen dat hij niet kon rusten. Misschien was dat wel deel van zijn straf voor het feit dat hij haar aan de kant had gezet.
Sebastian reed door tot hij het kruispunt voor zich zag opdoemen. Hij hield zijn paard in tot hij stapvoets reed, terwijl hij probeerde te bedenken welke kant hij op moest.
Er stond een man te slapen, leunend tegen de wegwijzer, een strooien hoed over zijn ogen getrokken. De kruik met cider die naast hem stond, suggereerde waarom hij snurkte als een ezel. Sebastian liet hem slapen en keek op naar de wegwijzer. In het oosten lag de kust, maar Sebastian betwijfelde dat Sophia over de middelen beschikte om een schip te nemen, of dat ze ergens heen kon overzee. Als hij naar het zuiden reed zou hij weer in Ashton uitkomen, dus dat viel af.
Dan bleven er dus de weg naar het noorden en de weg naar het westen over. Zonder aanvullende informatie had Sebastian geen idee welke kant hij op moest. Hij zou kunnen zoeken naar wielsporen in de weg, maar dat zou impliceren dat hij de vaardigheden had om te weten waar hij naar zocht. Bovendien zou hij de sporen van Sophia’s wagen met geen mogelijkheid kunnen onderscheiden van die van de honderd andere wagens die de afgelopen dagen voorbij hadden kunnen zijn gereden.
Hij zou dus toch om hulp moeten vragen.
Voorzichtig duwde Sebastian met de teen van zijn laars tegen de voet van de slapende man. Hij deed een stap achteruit toen de man wakker schrok, want hij wist niet hoe iemand die zo dronken was op hem zou reageren.
“Tisser?” bracht de man uit. Hij slaagde erin om zichzelf overeind te hijsen, wat behoorlijk indrukwekkend leek gezien zijn toestand. “Wie ben je? Wat wil je?”
Zelfs nu nog leek hij zich aan de paal te moeten vasthouden. Sebastian begon zich af te vragen of het wel een goed idee was geweest om hem wakker te maken.
“Ben je hier vaker?” vroeg hij. Hoewel hij een ja als antwoord nodig had, hoopte hij dat het nee was, want wat zou dat zeggen over het leven van de man?
“Waarom wil je dat weten?” kaatste de dronkaard terug.
Sebastian begon te beseffen dat hij hier niet zou vinden wat hij zocht. Zelfs als deze man een groot deel van zijn tijd bij de kruising doorbracht, betwijfelde Sebastian dat hij nuchter genoeg zou zijn om veel op te merken.
“Het maakt niet uit,” zei hij. “Ik ben op zoek naar iemand die hier misschien langs is gekomen, maar ik betwijfel dat je me kunt helpen. Sorry dat ik je lastig heb gevallen.”
Hij draaide zich weer om naar zijn paard.
“Wacht,” zei de man. “Jij… je bent Sebastian, nietwaar?”
Sebastian stopte doen hij zijn naam hoorde en wendde zich fronsend tot de man.
“Hoe weet je mijn naam?” vroeg hij.
De man wankelde even. “Welke naam?”
“Mijn naam,” zei Sebastian. “Je noemde me net Sebastian.”
“Wacht, jij bent Sebastian?”
Sebastian deed zijn best om geduldig te blijven. Deze man was duidelijk naar hem op zoek, en Sebastian kon slechts een paar redenen bedenken waarom dat het geval zou zijn.
“Ja, dat ben ik,” zei hij. “Wat ik wil weten is waarom je naar me op zoek bent.”
“Ik was…” De man zweeg even en fronste een wenkbrauw. “Ik moest je een boodschap geven.”
“Een boodschap?” zei Sebastian. Het leek te mooi om waar te zijn, maar toch durfde hij te hopen. “Van wie?”
“Er was een vrouw,” zei de dronkaard, en dat was genoeg om de vonkjes hoop in een groot vuur te doen oplaaien.
“Welke vrouw?” vroeg Sebastian.
De man keek hem echter niet meer aan. Het zag er eerder uit alsof hij weer half in slaap viel. Sebastian greep hem vast en hield hem overeind terwijl hij hem wakker schudde.
“Welke vrouw?” herhaalde hij.
“Er was iets… een roodharige vrouw, op een wagen.”
“Dat is haar!” zei Sebastian, die overspoeld werd door opwinding. “Was dit een paar dagen geleden?”
De dronkaard nam zijn tijd om na te denken. “Ik weet niet. Zou kunnen. Welke dag is het?”
Sebastian negeerde dat. Het was voldoende dat hij het aanknopingspunt had gevonden dat Sophia voor hem had achtergelaten. “Die vrouw… dat is Sophia. Waar ging ze heen? Wat was haar boodschap?”
Hij schudde de dronkaard weer door elkaar toen hij weer leek af te dwalen, en Sebastian moest toegeven dat dat deels uit frustratie was. Hij moest weten wat voor boodschap Sophia bij deze man had achtergelaten.
Waarom hij? Was er niemand anders geweest bij wie Sophia een boodschap had kunnen achterlaten? Terwijl hij keek naar de man die hij overeind hield, wist Sebastian het antwoord op die vraag: ze was er zeker van geweest dat Sebastian hem zou tegenkomen, want ze had geraden dat hij nergens heen zou gaan. Hij was de beste manier geweest om een boodschap over te brengen.
Wat betekende dat ze wilde dat hij haar volgde. Ze wilde dat hij in staat was om haar te vinden. Alleen die gedachte al was genoeg om Sebastians hart te doen opzwellen van vreugde, want het betekende dat Sophia misschien bereid was om hem te vergeven. Ze zou hem geen manier bieden om haar te volgen als ze niet geloofde dat ze nog samen konden zijn, nietwaar?
“Wat was de boodschap?” herhaalde Sebastian.
“Ze gaf me geld,” zei de man. “Ze dat ik moest zeggen dat… verdomme, ik weet dat ik het onthouden heb…”
“Denk,” zei Sebastian. “Het is belangrijk.”
“Ze zei dat ik je moest vertellen dat ze naar Barriston is gegaan!” zei de dronkaard triomfantelijk. “Zei dat ik moest zeggen dat ik het met mijn eigen ogen gezien had.”
“Barriston?” vroeg Sebastian, terwijl hij naar de wegwijzer keek. “Je weet het zeker?”
De stad leek geen plek waar Sophia iets te zoeken had, maar misschien was dat het punt ook wel, aangezien ze op de vlucht was. Het was een provinciaal stadje, niet zo groot of dichtbevolkt als Ashton, maar het had wel wat rijkdom dankzij de handschoenen industrie. Misschien was het wel een goede plek voor Sophia om heen te gaan.
De man knikte, en dat was genoeg voor Sebastian. Als Sophia een boodschap voor hem had achtergelaten, dan deed het er niet toe wie ze had gekozen om die boodschap af te leveren. Wat ertoe deed was dat hij haar boodschap ontvangen had, en dat hij wist welke kant hij op moest. Om de man bij de kruising te bedanken, wierp Sebastian hem een munt uit zijn buideltje toe, en klom toen haastig weer in het zadel.
Hij stuurde zijn paard richting het westen en spoorde het aan in de richting van Barriston. Het zou tijd kosten om er te komen, maar hij zou zo snel mogelijk rijden. Hij zou haar daar vinden, of misschien kon hij haar onderweg wel inhalen. Hoe dan ook, hij zou haar vinden, en ze zouden weer samen zijn.
“Ik kom eraan, Sophia,” beloofde hij. Hij denderde door het landschap van de Ridings.
Nu hij wist dat ze gevonden wilde worden, zou hij alles doen om haar in te halen.
HOOFDSTUK VIJF
Weduwe Koningin Mary van het Huis van Flamberg stond midden in haar tuin. Ze bracht een witte roos naar haar neus en snoof de delicate geur op. Ze was er in de afgelopen jaren goed in geworden om haar ongeduld te verbergen, en als het op haar oudste zoon aankwam, was ongeduld een emotie die ze veel te vaak voelde.
“Wat is dit voor roos?” vroeg ze aan een van de hoveniers.
“Een soort die door een van onze onvrije hoveniers is gekweekt,” zei de man. “Ze noemt haar de Heldere Ster.”
“Feliciteer haar ermee, en zeg haar dat ze vanaf nu bekend zal staan als de Ster van de Weduwe,” zei de koningin. Het was zowel een compliment als een herinnering voor de tuinier aan het feit dat zij die de schuld van de onvrijen bezaten, met haar creaties konden doen wat ze wilden. Het was een tweezijdige, efficiënte actie waar de Weduwe van genoot.
Ze was er goed in geworden. Na de burgeroorlogen was het makkelijk geweest om af te glijden in machteloosheid. In plaats daarvan had ze de balanspunten gevonden tussen het Assemblee van Aristocraten en de kerk van de Gemaskerde Godin, de ongewassen massa’s en de kooplieden. Ze had het gedaan met intelligentie, meedogenloosheid en geduld.
Maar zelfs haar geduld had zijn beperkingen.
“Maar eerst,” zei de Weduwe, “wil ik je vragen om mijn zoon weg te sleuren uit welk bordeel hij dan ook zit, en hem eraan te herinneren dat zijn koningin op hem wacht.”
De Weduwe stond bij een zonnewijzer en zag de schaduw verschuiven terwijl ze wachtte op de mislukkeling die de erfgenaam van het koninkrijk moest zijn. De zonnewijzer was de breedte van een hele vinger verschoven tegen de tijd dat ze Ruperts voetstappen hoorde naderen.
“Ik denk dat ik seniel begin te worden,” zei de Weduwe, “want het is duidelijk dat ik dingen vergeet. Het feit dat ik je een half uur geleden bij me heb laten roepen, bijvoorbeeld.”
“Ook goedendag, Moeder,” zei Rupert, die er allesbehalve berouwvol uitzag.
Het zou beter geweest zijn als ze wist dat hij zijn tijd verstandig benut had. Maar de slonzige staat van zijn kleren vertelde haar dat ze goed had geraden waar hij was geweest. Dat, of hij was op jacht geweest. Er waren zo weinig activiteiten waar haar oudste zoon echt om leek te geven.
“Ik zie dat je blauwe plekken beginnen te vervagen,” zei de Weduwe. “Of heb je eindelijk geleerd om ze met poeder te camoufleren?”
Ze zag haar zoon rood aanlopen van woede, maar het kon haar niet schelen. Als hij had gedacht dat hij in staat was om naar haar uit te halen zou hij dat jaren geleden al gedaan hebben, maar Rupert wist dondersgoed op wie hij zich wel en niet kon afreageren.
“Ik werd overrompeld,” zei Rupert.
“Door een dienstmeisje,” antwoordde de Weduwe kalm. “Van wat ik heb gehoord probeerde je jezelf aan de voormalige verloofde van je broer op te dringen.”
Rupert stond daar even, zijn mond open. Had hij inmiddels niet geleerd dat zijn moeder alles hoorde over wat er in haar koninkrijk, en in haar thuis, gaande was? Dacht hij dat iemand machthebber van een eiland kon blijven dat zo verdeeld was als dit, zonder spionnen te hebben? De Weduwe zuchtte. Hij had echt nog veel te leren, maar hij toonde weinig initiatief.
“Sebastian had haar al aan de kant gezet,” hield hij vol. “Ze was vogelvrij, en bovendien niets meer dan een onvrije hoer.”
“Al die dichters die je beschrijven als een gouden prins hebben je nooit in levenden lijve ontmoet, of wel?” zei de Weduwe. Ze zou er heel wat geld voor over hebben om ervoor te zorgen dat de gedichten de waarheid beschreven. Een prins zou de reputatie moeten hebben die hij wilde, niet de reputatie die hij verdiende. Met een goede reputatie zou Rupert zelfs de goedkeuring van het Assemblee van Aristocraten kunnen verkrijgen, als de tijd kwam dat hij moest regeren. “En het kwam niet bij je op dat Sebastian weleens kwaad zou kunnen zijn als hij hoort wat je probeerde te doen?”
Rupert fronste, en de Weduwe kon zien dat haar zoon het niet begreep.
“Waarom zou hij? Hij ging niet met haar trouwen, en bovendien ben ik de oudste. Ik zal op een dag zijn koning zijn. Hij zou niets durven doen.”
“Als je dat denkt,” zei de Weduwe, “dan ken je je broer niet.”
Rupert lachte. “En u kent hem wel, Moeder? Proberen hem uit te huwelijken? Geen wonder dat hij ervandoor is gegaan.”
De Weduwe slikte haar woede weg.
“Ja, Sebastian is ervandoor gegaan. Ik moet toegeven dat ik zijn gevoelens voor haar heb onderschat, maar dat is op te lossen.”