Alleen de dappere - Морган Райс 2 стр.


Royce had het vermoeden dat de waarheid te veel voor de jongen zou zijn. Maar wat kon hij anders? Hij kon niet zeggen dat hij een stroper was.

“Ik ben… Ik heb de hertog vermoord,” zei Royce, niet wetend wat hij anders moest zeggen. Hij kon niet vragen wat hij wilde vragen zonder deze jongen de waarheid te vertellen. “Zijn mannen zitten achter me aan en als ze me te pakken krijgen, zullen ze me doden.”

“Dus je wil ze naar mijn varkens leiden?” zei de varkenshoeder. “En wat gebeurt er met mij als ik hier nog ben wanneer ze komen?”

“Ik heb een idee,” zei Royce. Hij sprong van zijn paard en wilde de teugels aan de jongen geven. “Neem mijn paard. Rij hier ver vandaan. Het is de beste kans voor ons allebei.”

“Je wil dat ik doe alsof ik jou ben?” wilde de varkenshoeder weten. “Na wat je hebt gedaan? Het halve koninkrijk zou achter me aan komen.”

Royce knikte. Ze leken niet veel op elkaar; Royce was veel groter en gespierder en hoewel ze allebei halflang blond haar hadden zouden ze nooit voor elkaar aangezien kunnen worden. Hun gezichten waren ook verschillend: de varkenshoeder had het ronde gezicht van een huiselijk type terwijl Royce scherpe kaaklijnen had, geslepen door geweld.

“Niet voor lang. Je kunt wel rijden, of niet?”

“Aye, mijn pa stond erop. Ik reed vroeger met het trekpaard over de velden.”

“Dít paard zal een stuk sneller gaan dan een trekpaard,” beloofde Royce, die nog steeds de teugels vasthield. “Neem het paard, rij een tijdje voor ze uit en laat het dier gaan wanneer ze je niet kunnen zien. Ze zullen nooit weten dat jij degene was die op het paard zat en ze zullen nog steeds naar mij op zoek zijn.”

Royce wist zeker dat het zou werken. Als de varkenshoeder de vijand voor kon blijven, zou hij veilig zijn zodra ze hem niet meer zagen.

“En dat is het enige wat ik hoef te doen?” vroeg de varkenshoeder. Royce zag dat hij erover nadacht.

“Je hoeft ze alleen maar weg te leiden van de dorpen,” zei hij. “Ik moet terug naar dat van mij en jij kunt naar het jouwe terugkeren zodra je ze hebt afgeschud.”

“Dus je bent gewoon op zoek naar een manier om weg te komen met moord?” vroeg de jongen.

Royce begreep hem wel. De varkenshoeder wilde niet medeplichtig zijn aan zo’n harteloze daad. Maar dat was het niet. Het was geen harteloze daad geweest, ook niet op het moment dat hij de speer had geworpen.

“Ze onderdrukken ons op elke mogelijke manier,” zei Royce. “Ze pakken ons alles af en ze geven nooit iets terug. De hertog nam de vrouw van wie ik hou van me af en gaf haar aan zijn zoon. Hij zette me gevangen op een eiland waar ik jongens van mijn leeftijd afgeslacht zag worden. Ik moest tot de dood vechten in de Krochten! Het is tijd dat we dingen veranderen. Het is tijd dat we ons leven beter maken.”

Hij zag de jongen nadenken.

“Als ik niet terugkeer naar mijn dorp zullen er een hoop mensen sterven,” zei Royce. “Maar als ik ga en zij mij volgen, zullen er nog meer de dood vinden. Ik heb je hulp nodig.”

De varkenshoeder deed een stap naar voren. “Krijg ik hiervoor betaald?”

Royce spreidde zijn handen. Hij had niets. “Als ik je na afloop weer kan vinden, zal ik een manier vinden om je terug te betalen. Hoe kan ik je vinden?”

“Ik ben Berwick, uit Upper Lesham.”

Royce knikte en dat leek genoeg te zijn voor de varkenshoeder. Hij pakte de teugels aan, besteeg het paard, spoorde het aan en reed tussen de bomen door, in een richting die niet naar de dorpen die Royce kende zou leiden. Royce haalde opgelucht adem.

Maar zijn opluchting was van korte duur. Hij moest nog steeds uit het zicht zien te komen. Hij liep tussen de bomen door en vond een plek tussen het gebladerte. Hij hurkte in de schaduw van een boomstam, omringd door hulst.

Daar verschool hij zich, muisstil. Hij durfde nauwelijks te ademen terwijl hij wachtte. Om hem heen scharrelden de varkens verder. Een van de dieren kwam bij hem in de buurt en snuffelde aan de struiken waar hij zich achter had verborgen.

“Ga weg,” fluisterde Royce, hopend dat het dier verder zou lopen. Hij zweeg toen hij het geluid van naderende paardenhoeven hoorde.

De mannen kwamen in het zicht, allemaal gepantserd en bewapend. Ze zagen er nog bozer uit dan in het begin van de achtervolging. Royce hoopte oprecht dat hij de varkenshoeder niet in gevaar had gebracht door hem medeplichtig te maken aan zijn ontsnapping.

Het varken bleef bij hem in de buurt hangen. Royce dacht dat hij een van de mannen naar het dier zag kijken en hij verstijfde. Hij wilde het niet eens riskeren om met zijn ogen te knipperen. Als het varken op wat voor manier dan ook op zijn aanwezigheid zou reageren, zouden de mannen hem ongetwijfeld vinden en vermoorden.

Toen keek de man weg en de soldaten reden weer verder.

“Snel nu!” riep een van hen. “Hij kan niet ver zijn!”

De soldaten galoppeerden ervandoor over het pad dat de varkenshoeder had genomen; waarschijnlijk volgden ze zijn sporen. Zelfs toen ze weg waren bleef Royce stil zitten. Hij klemde zijn handen om zijn zwaard en wachtte om zichzelf ervan te verzekeren dat het geen valstrik was om hem uit de tent te lokken.

Eindelijk durfde hij weer te bewegen. Hij liep de open plek op en duwde de varkens bij zich vandaan. Hij nam even de tijd om rond te kijken en te bepalen in welke richting zijn dorp lag. Hij had wat tijd gewonnen met de afleiding, maar toch moest hij snel handelen.

Hij moest naar huis voordat de mannen van de hertog iedereen zouden vermoorden.

HOOFDSTUK TWEE

Genevieve kon niet anders dan zwijgend in de grote zaal van het kasteel staan terwijl haar echtgenoot tekeerging. Altfor was eigenlijk best knap als hij niet kwaad was, met halflang, golvend bruin haar, romeinse trekjes en diepe, donkere ogen. Maar Genevieve zag hem altijd zoals hij nu was, rood aangelopen van woede. Alsof dit zijn ware aard was.

Ze durfde niet te bewegen, durfde hem niet uit te dagen. Ze was niet de enige. De bediendes en aanhangers van de voormalige hertog stonden er stilletjes bij. Geen van hen wilde de eerste zijn die zijn aandacht trok. Zelfs Moira hield zich afzijdig, hoewel ze wel in de buurt bleef, dichter bij Genevieve’s echtgenoot dan zij, op elke mogelijke manier.

“Mijn vader is dood!” schreeuwde Altfor, alsof er iemand was die nu nog niet wist wat er in de vechtkuil was voorgevallen. “Eerst mijn broer en nu mijn vader. Vermoord door een verrader en niemand heeft antwoorden voor me.”

Voor Genevieve voelde zijn woede gevaarlijk, zo wild en ongeleid. In afwezigheid van Royce viel hij uit naar iedereen, in een poging iemand te vinden om de schuld te geven. Ze wenste dat Royce er was en was tegelijkertijd dankbaar dat dat niet het geval was.

Het ergste was nog de pijn in haar hart die ze voelde bij zijn afwezigheid. Ze wenste dat ze in staat was geweest om iets anders te doen dan naast haar echtgenoot staan en toekijken vanaf de zijlijn. Ze verlangde ernaar om bij Royce te zijn en Genevieve wist dat ze dit niet aan Altfor kon laten zien. Altfor was al kwaad genoeg en ze wist maar al te goed hoe makkelijk hij die woede op haar kon richten.

“Is er dan niemand die deze situatie kan áfhandelen?” wilde Altfor weten.

“Dat is precies wat ik wilde vragen, neefje,” zei een harde stem.

De man die de ruimte in liep boezemde Genevieve net zoveel angst in als Altfor. Maar waar Altfors woede een zekere hitte uitstraalde had deze man iets kouds, iets dat van ijs gemaakt leek te zijn. Hij was ongeveer twintig jaar ouder dan Altfor, met dunner wordend haar en een slank postuur. Hij liep met iets dat op het eerste gezicht leek op een wandelstok, maar toen zag Genevieve het heft uit een schede steken en besefte ze dat het een langzwaard was. Iets aan de manier waarop hij erop leunde vertelde Genevieve dat hij het deed vanwege een blessure, niet vanwege zijn leeftijd.

“Oom Alistair,” zei Altfor. “We waren… we hadden u niet verwacht.”

Altfor klonk zelfs bezorgd door de aanwezigheid van de nieuwkomer en dat verraste Genevieve. Voorheen had het geleken alsof hij altijd de touwtjes in handen had, maar de aanwezigheid van deze man leek hem volledig van zijn stuk te brengen.

“Dat is duidelijk,” zei de slanke man. Zijn hand gleed over het langzwaard waar hij op leunde. “Nadat je me niet had uitgenodigd voor je bruiloft dacht je waarschijnlijk dat ik op mijn landgoed zou blijven, de stad zou ontwijken en jou er een puinhoop van zou laten maken in de nasleep van de dood van mijn broer.” Hij keek om naar Genevieve. Zijn blik plukte haar onmiddellijk uit de menigte, scherp als een havik. “Gefeliciteerd met je huwelijk, meisje. Ik zie dat mijn neefje de voorkeur geeft aan inhoudsloos.”

“Ik… zo spreekt u niet tegen mij,” zei Altfor. Het leek even te duren voor hij zich herinnerde dat hij Genevieve moest verdedigen. “Of tegen mijn vrouw. Ik ben de hertog!”

Alistair liep naar Genevieve toe. Nu kwam zijn zwaard uit de schede. Het wapen zag er licht uit in zijn handen, breed en vlijmscherp. Genevieve verstijfde en durfde nauwelijks adem te halen terwijl Altfors oom het mes slechts twee centimeter bij haar keel vandaan hield.

“Ik zou dit meisje haar keel kunnen doorsnijden en geen van je mannen zou een vinger uitsteken om me tegen te houden,” zei Alistair. “En jij al helemaal niet.”

Genevieve hoefde niet naar Altfor te kijken om te weten dat Alistair de waarheid sprak. Altfor was niet het soort echtgenoot dat genoeg om haar gaf om haar te verdedigen. Geen van de hovelingen zou haar helpen, en Moira… Moira staarde naar haar alsof ze bijna hoopte dat Alistair het zou doen.

Genevieve zou zichzelf moeten redden. “Waarom zou u mij neersteken, mijn heer?” vroeg ze.

“Waarom niet?” zei hij. “Ik bedoel, ja, je bent mooi: blond haar, groene ogen, slank, welke man zou je niet willen? Maar boerenmeisjes zijn vervangbaar.”

“Ik was in de veronderstelling dat mijn huwelijk mij meer maakte dan dat,” zei Genevieve, die ondanks de aanwezigheid van het zwaard haar best deed om haar stem kalm te houden. “Heb ik iets gedaan om u te beledigen?”

“Ik weet het niet, meisje; heb je dat?” wilde hij weten. Zijn ogen keken Genevieve onderzoekend aan. “Er werd een bericht verstuurd over de richting die de jongen die mijn broer heeft vermoord is opgegaan. Maar het heeft mij, of wie dan ook, niet bereikt tot het al te laat was. Weet jij daar iets van?”

Genevieve wist er alles van, aangezien zij degene was die het bericht had onderschept. Het was het enige dat ze had kunnen doen en toch leek het niet genoeg, gezien haar gevoelens voor Royce. Desondanks vertrok ze geen spier en pretendeerde ze onschuldig te zijn, want dat was letterlijk de enige manier waarop ze zichzelf nu kon verdedigen.

“Mijn heer, ik begrijp het niet,” zei ze. “U zei zelf dat ik slechts een boerenmeisje ben; hoe zou ik ooit een dergelijk bericht kunnen tegenhouden?”

Instinctief liet ze zichzelf op haar knieën vallen, langzaam zodat ze zichzelf niet aan het zwaard kon bezeren.

“Ik ben vereerd door uw familie,” zei ze. “Ik ben verkozen door uw neef, de hertog. Ik ben tot zijn echtgenote gemaakt en dus verheven in status. Ik had nooit kunnen hopen zo te leven. Waarom zou ik dat in gevaar brengen? Als u echt gelooft dat ik een verrader ben, sla dan toe, mijn heer. Sla toe.”

Genevieve droeg haar onschuld als een schild en hoopte maar dat het genoeg was om een zwaardslag te vermijden. Ze hoopte het en tegelijkertijd ook niet, want op dat moment zou een zwaard in haar hart beter passen bij wat ze voelde, gezien hoe het was gelopen met Royce. Ze keek op in de ogen van Altfors oom en weigerde weg te kijken, weigerde om toe te geven wat ze had gedaan. Hij trok het zwaard terug alsof hij op het punt stond die fatale slag uit te delen… en liet het wapen toen zakken.

“Het lijkt erop, Altfor, dat je vrouw meer ballen heeft dan jij.”

Genevieve haalde opgelucht adem en stond weer op terwijl haar echtgenoot naar voren beende.

“Oom, ik heb genoeg van deze spelletjes. Ik ben de hertog hier en mijn vader—”

“Het was dwaas van mijn broer om zijn erfenis aan jou na te laten, maar laten we niet doen alsof dat jou tot een echte hertog maakt,” zei Alistair. “Dat vereist leiderschap, discipline en het respect van je mannen. Jij hebt geen van drieën.”

“Ik kan mijn mannen opdragen u naar een kerker te sleuren,” snauwde Altfor.

“En ik kan ze hetzelfde bevelen,” kaatste Alistair terug. “Vertel eens, wie van ons twee denk je dat ze zullen gehoorzamen? De minst favoriete zoon van mijn broer, of de broer die bevelhebber van legers is geweest? Degene die zijn moordenaar is kwijtgeraakt, of degene die de moordmuur bij Haldermark heeft behouden? Een jongen, of een man?”

Genevieve kon het antwoord op die vraag wel raden en het beviel haar niets. Of ze het nu leuk vond of niet, ze was Altfors echtgenote. En ze had geen illusies over wat er met haar zou gebeuren als zijn oom besloot om zich van hem te ontdoen. Ze liep snel naar haar echtgenoot toe en legde een hand op zijn arm in wat er waarschijnlijk uitzag als een gebaar van steun, al probeerde ze hem eraan te herinneren om zich in te houden.

“Dit hertogdom is verwaarloosd,” zei Alistair. “Mijn broer heeft fouten gemaakt en totdat deze gecorrigeerd zijn, zal ik erop toezien dat alles naar behoren wordt geregeerd. Is er iemand aanwezig die mijn recht om dit te doen in twijfel trekt?”

Genevieve kon niet anders dan opmerken dat hij zijn zwaard nog steeds in zijn hand had, wachtend tot de eerste die iets zou zeggen. Dat moest natuurlijk Altfor zijn.

“U verwacht dat ik trouw aan u zweer?” zei Altfor. “U verwacht dat ik voor u kniel terwijl mijn vader mij tot hertog heeft benoemd?”

“Er zijn twee dingen die je tot hertog kunnen maken,” snauwde Alistair. “Het bevel van een heerser of de macht om dat bevel te nemen. Heb jij een van de twee, neef? Of kniel je?”

Genevieve knielde voordat haar echtgenoot het deed. Ze trok aan zijn arm om hem ook te laten knielen. Niet zozeer omdat ze zich druk maakte om Altfors veiligheid, niet na alles dat hij had gedaan. Maar op dat moment wist ze dat zijn veiligheid ook haar veiligheid betekende.

“Goed dan, oom,” zei Altfor, zichtbaar knarsetandend. “Ik zal gehoorzamen. Het lijkt erop dat ik geen keus heb.”

“Nee,” stemde heer Alistair in. “Dat heb je niet.”

Zijn blik gleed door de ruimte en de mensen knielden een voor een. Genevieve zag de hovelingen knielen, de dienstmeisjes. Ze zag dat zelfs Moira zich op haar knieën liet vallen. Een klein, kwaad deel van haar vroeg zich af of haar zogenaamde vriendin ook zou proberen om Altfors oom te verleiden.

“Dat is beter,” zei heer Alistair. “Nu wil ik dat er meer mannen op uit gaan om de jongen te vinden die mijn broer heeft vermoord. Hij zal als voorbeeld dienen. Geen spelletjes deze keer, alleen de dood die hij verdient.”

Er rende een boodschapper naar binnen, gekleed in de kleuren van het huis. Genevieve zag hem van Altfor naar heer Alistair kijken terwijl hij probeerde te bepalen aan wie hij zijn bericht moest afleveren. Uiteindelijk maakte hij wat voor Genevieve de meest voor de hand liggende beslissing was en wendde zich tot Altfors oom.

“Mijn heer, vergeef me,” zei hij, “maar er zijn rellen op straat. Mensen die werkzaam zijn bij de bedrijven van de voormalige hertog komen in opstand. We hebben u nodig.”

“Om de boeren onder de duim te krijgen?” snoof heer Alistair. “Goed dan. Verzamel zoveel mogelijk mannen die we niet nodig hebben bij de zoektocht en laat ze op de binnenplaats op me wachten. We zullen dat gepeupel eens laten zien waar een ware hertog toe in staat is!”

Назад Дальше