Alleen de dappere - Морган Райс 4 стр.


Toen drong het tot hem door dat de rode gloed niet afkomstig was van de ondergaande zon. Zijn dorp stond in brand.

Het vuur brandde hevig op sommige plekken. Rieten daken waren door de vlammen veranderd in vreugdevuren die de hele horizon leken te vullen. Het grootste deel van het dorp was zwartgeblakerd, het hout als de skeletten van verloren gebouwen. Terwijl Royce toekeek begon een van de gebouwen te kraken, waarna de boel met en een luid kabaal instortte.

“Nee,” mompelde hij. Hij steeg af en leidde zijn gestolen paard aan de hand verder. “Nee, ik kan niet te laat zijn.”

Maar dat was hij wel. Het vuur brandde al een tijdje en had nu alleen nog grip op de grotere gebouwen, waar het meest te verbranden was. De rest van zijn dorp was al veranderd in een hoop rokende kolen. Hij had nooit op tijd kunnen zijn. De man die hij onderweg was tegengekomen had gezegd dat de soldaten waren gearriveerd toen hij was vertrokken, maar Royce had geen rekening gehouden met de afstand en de tijd die het kostte om die af te leggen.

Uiteindelijk, toen hij het niet langer kon uitstellen, keek hij naar de plek waar de lichamen lagen. Het waren er zoveel: mannen en vrouwen, jong en oud. Allemaal zonder enig onderscheid gedood, zonder genade. Sommige lichamen lagen tussen de ruïnes, net zo zwartgeblakerd als het hout; anderen lagen op straat. Hun gapende wonden vertelden het verhaal van hun dood. Royce zag dat een aantal mensen van voren waren neergestoken toen ze hadden geprobeerd te vechten. Anderen, die hadden getracht te vluchten, waren in hun rug gestoken. Aan een kant zag hij een groep jongere vrouwen, ook vermoord. Hadden ze gedacht dat dit niets meer was dan de zoveelste inval van de adel, waarbij ze pakten wat ze wilden, tot aan het moment dat hun kelen werden doorgesneden?

Pijn stroomde door Royce heen. En woede. En nog honderd andere dingen. Ze balden zich samen in een knoop die voelde alsof het zijn hart zou verscheuren. Hij wankelde door het dorp en zag de ene dode na de andere. Hij kon nauwelijks bevatten dat de mannen van de hertog tot zoiets in staat waren.

Maar blijkbaar waren ze dat en hij kon het niet terugdraaien.

“Moeder!” riep Royce uit. “Vader!”

Ondanks de verschrikkingen om hem heen durfde hij nog hoop te hebben. Een aantal dorpelingen moesten ontsnapt zijn. Plunderende soldaten waren onzorgvuldig en mensen konden ontsnappen, of niet?

Royce zag nog een aantal lichamen op de grond liggen. Deze zagen er anders uit, want de lichamen hadden geen verwondingen. Ze zagen eruit alsof ze gewoon… gestorven waren, misschien met blote handen gedood. Maar dat werd zelfs op het Rode Eiland als een lastige daad beschouwd.

Op dat moment kon het Royce niet schelen, want hoewel hij deze mensen wel kende, waren het niet degenen die hij zocht. Het waren niet zijn ouders.

“Moeder!” riep Royce uit. “Vader!”

Hij wist dat soldaten hem zouden kunnen horen, als ze nog in de buurt waren. Maar het kon hem niet schelen. Eigenlijk hoopte Royce zelfs dat ze zouden komen, want het betekende een kans om hen te vermoorden en hen te laten boeten voor wat ze gedaan hadden.

“Zijn jullie daar?” riep Royce uit. Er strompelde een figuur een van de gebouwen uit, zwart van het roet en verwilderd. Royce’ hart maakte een sprongetje, denkend dat zijn moeder hem misschien had gehoord. Maar toen besefte hij dat zij het niet was. Hij herkende oude Lori, die de kinderen altijd bang maakte met haar verhalen en soms beweerde dat ze het Zicht had.

“Je ouders zijn dood, jongen,” zei ze. Op dat moment leek Royce’ wereld in te storten. Alles bevroor, bevangen tussen een hartslag en de volgende.

“Dat kan niet,” zei Royce hoofdschuddend, niet bereid om het te geloven. “Dat kan niet.”

“Het is zo.” Lori ging tegen de restanten van een lage muur zitten. “Net zo dood als ik spoedig zal zijn.”

Terwijl ze het zei, zag Royce het bloed op haar grof gebreide japon, het gat waar een zwaard in en uit was gegaan.

“Laat me je helpen,” zei hij. Hij wilde naar haar toelopen, ondanks de verse golf van pijn die hij voelde bij wat ze over zijn ouders had gezegd. Zich op haar concentreren leek op dat moment de enige manier om het niet te voelen.

“Raak me niet aan!” zei ze, wijzend naar hem. “Denk je dat ik de duisternis niet zie die jou als een mantel achtervolgt? Denk je dat ik de dood en verwoesting niet zie bij alles dat je aanraakt?”

“Maar je bent stervende,” zei Royce in een poging haar te overtuigen.

Oude Lori haalde haar schouders op. “Alles sterft… nou, bijna,” zei ze. “Zelfs jij, uiteindelijk, hoewel je de wereld zal doen beven voordat het zover is. Hoe veel moeten er nog sterven voor jouw dromen?”

“Ik wil niet dat er mensen doodgaan,” zei Royce.

“Dat gebeurt toch wel,” antwoordde de oude vrouw. “Je ouders ook.”

Royce werd overspoeld door een verse golf van woede. “De soldaten. Ik zal—”

“Niet de soldaten. Het lijkt erop dat er meer zijn die de gevaren zien die jou achtervolgen, jongen. Er kwam hier een man en hij rook zo sterk naar de dood dat ik me verborgen heb. Hij vermoordde sterke mannen zonder er zelfs maar moeite voor te doen en toen ging hij naar jouw huis…”

Royce kon de rest wel raden. Op dat moment drong er iets tot hem door en de verschrikkelijke waarheid raakte hem als een klap in zijn gezicht.

“Ik zag hem. Ik zag hem onderweg,” zei Royce. Zijn hand sloot zich om zijn zwaard. “Ik had tevoorschijn moeten komen. Ik had hem moeten vermoorden.”

“Ik heb gezien wat hij heeft gedaan,” zei oude Lori. “Hij zou je vermoord hebben, zoals jij ons allemaal hebt vermoord door geboren te worden. Laat me je wat advies geven, jongen. Vlucht. Vlucht de wildernis in. Laat niemand je ooit nog zien. Verberg je zoals ik me ooit heb verborgen, voordat ik werd zoals ik nu ben.”

“Na dit alles?” wilde Royce weten, ziedend van woede. Hij voelde hete tranen over zijn gezicht lopen en hij wist niet of van ze verdriet, woede of iets anders waren. “Denk je dat ik na dit alles zomaar weg kan kopen?”

De oude vrouw sloot haar ogen en zuchtte. “Nee, nee, dat denk ik niet. Ik zie… Ik zie dit hele land verschuiven, een koning aan de macht komen, een koning sterven. Ik zie dood en meer dood, allemaal omdat jij niemand anders kunt zijn dan wie je bent.”

“Laat me je helpen,” zei Royce. Hij wilde de wond in Lori’s zij stelpen. Er flikkerde iets dat voelde als een schok van statische wol en Lori snakte naam adem.

“Wat heb je nu gedaan?” vroeg ze. “Ga, jongen. Ga! Laat een oude vrouw rustig sterven. Ik ben te moe hiervoor. Er wacht nog meer dood op je, waar je ook heen gaat.”

Ze zweeg. Even dacht Royce dat ze rustte, maar daarvoor lag ze te stil. Het dorp om hem heen was weer stil. Royce stond daar zwijgend in die stilte, niet zeker wat hij nu moest doen.

Toen wist hij het en liep hij richting de overblijfselen van zijn ouderlijk huis.

HOOFDSTUK VIER

Raymond kreunde bij elke hobbel van de wagen die hem en zijn broers naar de plek bracht waar ze geëxecuteerd zouden worden. Het schommelen en schudden van het voertuig deed pijn aan zijn met blauwe plekken bedekte lichaam en hij hoorde het schrapen van de kettingen tegen het hout van de wagen.

Hij voelde angst, hoewel die ergens aan de andere kant van de pijn leek te zitten; de afranseling van de wachters had ervoor gezorgd dat zijn lichaam gebroken voelde, alsof het uit scherpe randen bestond. Hij kon zich niet concentreren, zelfs niet op de angst voor de dood.

De angst die hij wel kon bereiken was voornamelijk voor zijn broers.

“Hoeveel verder denk je dat het nog is?” vroeg Garet. Raymonds jongste broer was erin geslaagd om rechtop in de wagen te gaan zitten. Raymond zag de kneuzingen die zijn gezicht bedekten.

Lofen kwam langzamer overeind. Hij zag er uitgehongerd uit na hun tijd in de kerker. “Hoe ver het ook is, het is niet ver genoeg.”

“Waar denk je dat ze ons heen brengen?” vroeg Garet.

Raymond begreep wel waarom zijn kleine broertje dat wilde weten. Het was al erg genoeg dat ze geëxecuteerd werden. Maar niet weten wat er gaande was, waar het zou gaan gebeuren en hoe, was nog veel erger.

“Ik weet het niet,” bracht Raymond uit. Zelfs praten deed pijn. “We moeten dapper zijn, Garet.”

Hij zag zijn broertje knikken. Hij leek vastberaden, ondanks de situatie waar de drie zich nu in bevonden. Hij zag het platteland voorbijglijden, boerderijen en velden aan weerszijden van de weg, bomen in de verte. Hij zag een aantal heuvels en een paar gebouwen, maar het leek erop dat ze nu een heel eind van de stad verwijderd waren. Hun wagen werd bestuurd door een wachter. Naast hem zat een tweede wachter, bewapend met een kruisboog. Naast de wagen reden nog twee soldaten, die om zich heen keken alsof ze elk moment problemen verwachtten.

“Stil daarachter!” riep de wachter met de kruisboog.

“Wat wilde je doen dan?” vroeg Lofen. “Ons méér executeren?”

“Die grote mond van jou heeft je waarschijnlijk deze speciale behandeling opgeleverd,” zei de wachter. “De meeste gevangenen die we uit de kerker halen maken we af zoals de hertog wil, zonder problemen. Maar jullie gaan naar de plek waar de gevangenen heen gaan die hem écht kwaad hebben gemaakt.”

“Waar is dat?” vroeg Raymond.

De wachter glimlachte gemeen. “Horen jullie dat, jongens?” zei hij. “Ze willen weten waar we heen gaan.”

“Daar komen ze snel genoeg achter,” zei de bestuurder, die met de teugels klapte om de paarden wat sneller te laten lopen. “Ik zie niet in waarom we criminelen iets zouden vertellen, behalve dat ze hun verdiende loon krijgen.”

“Verdiende loon?” vroeg Garet vanaf de wagen. “Wij verdienen dit niet. We hebben niets verkeerd gedaan!”

Raymond hoorde zijn broer het uitschreeuwen toen een van de ruiters die naast hen reden hem op zijn schouders sloeg.

“Denk je dat het iemand iets kan schelen wat jij te zeggen hebt?” snauwde de man. “Denk je dat de anderen die we hebben meegenomen niet hebben geprobeerd ons van hun onschuld te overtuigen? De hertog heeft jullie tot verraders verklaard, dus jullie krijgen de dood van een verrader!”

Raymond wilde naar zijn broer toegaan om te kijken of hij in orde was, maar de kettingen waarmee hij vastzat hielden hem tegen. Hij overwoog om te benadrukken dat ze écht niets hadden gedaan, behalve in opstand komen tegen een regime dat had getracht hen alles af te pakken. Maar dat was het punt.

De hertog en de adel deden wat ze wilden; dat hadden ze altijd al gedaan. Natuurlijk kon de hertog hen de dood insturen. Zo werkte dat hier.

Raymond rukte aan zijn kettingen bij die gedachte, alsof hij los zou kunnen breken door pure wilskracht. Maar het metaal gaf niet mee en het pakte zijn laatste beetje kracht af, tot hij zich tegen het hout liet vallen.

“Kijk ze nou proberen om los te komen,” zei de kruisboogman lachend.

Raymond zag de bestuurder zijn schouders ophalen. “Ze zullen nog harder worstelen als het zover is.”

Raymond wilde vragen wat de man daarmee bedoelde, maar hij wist dat hij geen antwoord zou krijgen en dat hij net zo hard geslagen zou worden als zijn broer. Het enige dat hij kon doen was stil blijven zitten terwijl de wagen zijn hobbelige weg over de zandweg vervolgde. Dat, zo vermoedde hij, was onderdeel van de kwelling van dit alles: het niet weten, het bewustzijn van zijn eigen hulpeloosheid, zonder enige mogelijkheid om zelfs maar te achterhalen waar ze heen gingen, laat staan de wagen uit koers te brengen.

De wagen reed in een gedwongen stilte door de velden, langs groepjes bomen en dorpjes. Ze leken te klimmen. Al snel zag hij dat bovenop een van de heuvels een fort stond dat bijna net zo oud was als het koninkrijk zelf, de stenen ruïnes als een testament van het voormalig koninkrijk.

“We zijn er bijna, jongens,” zei de bestuurder met een glimlach die duidelijk maakte dat hij hier veel te veel van genoot. “Zijn jullie klaar om te zien wat hertog Altfor voor jullie in petto heeft?”

“Hertog Altfor?” vroeg Raymond, die het nauwelijks kon geloven.

“Dat broertje van jullie is erin geslaagd de oude hertog te vermoorden,” zei de kruisboogman. “Gooide een speer door zijn hart vanuit de vechtkuil en vluchtte als de lafaard die hij is. Nu gaan jullie boeten voor zijn misdaden.”

Toen hij dat zei, ging er van alles door Raymonds hoofd. Als Royce dat echt had gedaan, dan betekende het dat zijn geadopteerde broertje iets enorms had bereikt ten behoeve van vrijheid én dat hij was ontsnapt. Eén ding was duidelijk; het waren allebei dingen om te vieren. Tegelijkertijd kon Raymond alleen maar gissen naar de wraakplannen die de zoon van de voormalige hertog voor hen in petto had. En zonder Royce om zijn woede op af te reageren, waren zij de meest logische doelwitten.

Hij vervloekte Genevieve. Als zijn broertje haar niet had gezien zou dit allemaal niet gebeurd zijn. En het was ook niet alsof ze ook maar iets om Royce gáf, of wel soms?

“Ah,” zei de kruisboogman. “Ik denk dat ze het beginnen te begrijpen.”

De paarden vervolgden hun weg met het gestage tempo van dieren die veel te gewend waren aan hun taak, dieren die wisten dat zij in elk geval terug naar huis zouden komen.

Ze reden de heuvel op en Raymond voelde de spanning stijgen onder zijn broers. Garet schoof nerveus heen en weer alsof hij dacht dat hij een manier kon vinden om los te komen en van de wagen te springen. Als het kon, dan hoopte Raymond dat hij zijn kans zou grijpen en zonder om te kijken zou vluchten, ook al wist hij dat de ruiters hem waarschijnlijk al binnen een paar stappen te pakken zouden hebben. Lofen kneep zijn handen open en dicht en fluisterde iets dat klonk als een gebed. Raymond betwijfelde dat het iets zou uithalen.

Eindelijk bereikten ze de top van de heuvel en kon Raymond zien wat hen te wachten stond. Het was genoeg om hem ineen te laten zakken in de wagen, niet in staat om te bewegen.

Rondom de top van de heuvel hingen kooien, krakend in de wind, bungelend aan kettingen in de schaduw van de gevallen toren. Er lagen lichamen in, sommigen kaalgevreten door aasgieren, anderen intact genoeg om te zien dat ze bedekt waren met afschuwelijke verwondingen en bijtsporen, brandwonden en plekken waar de huid door lange messen was weggesneden. Bij een aantal lichamen waren symbolen in het vlees gekerfd. Raymond herkende een vrouw die eerder uit hun cel was gesleurd, nu bedekt met vormen en runen.

“Picti,” fluisterde Lofen vol afschuw, maar Raymond kon zien dat dat nog niet eens het ergste was. De lichamen in de kooien hadden verwondingen die suggereerden dat ze gemarteld en vermoord waren, blootgesteld aan de furie van wat voor wilden er dan ook voorbijkwamen. Maar wat er op de steen lag die midden op de top van de heuvel lag, was veel erger.

De steen zelf was een groot plakkaat waar de symbolen van de wilden in waren gekerfd, evenals tekens die magisch geweest hadden kunnen zijn als magie nog voorkwam in deze tijd. Daarop lagen de restanten van een man vastgeketend. En het ergste, het allerergste, was dat hij kreunde van de pijn, ondanks het feit dat hij daar het recht niet toe had. Zijn lichaam zat onder de sneden en brandwonden, bijtplekken en krassen van klauwen. Toch leefde hij nog.

“Ze noemen het een levenssteen,” zei de bestuurder met een grijns die zei dat hij precies wist hoeveel afschuw Raymond nu voelde. “Ze zeggen dat ze vroeger door genezers werden gebruikt om mensen in leven te houden terwijl ze hun verwondingen hechtten. We hebben hier een beter doel voor gevonden.”

Назад Дальше