Desondanks hoorde ze de ongemakkelijke stiltes evenzeer als hij.
Aan het einde bood hij aan alles te betalen – haar deel bedroeg $37.97– en Zoe accepteerde dankbaar. Ze vergat dat ze het aanbod eigenlijk minstens eenmaal had moeten afslaan, zodat hij de kans kreeg om aan te dringen. Ze herinnerde het zich echter toen ze zijn mondhoeken lichtjes omlaag zag gaan terwijl hij zijn creditcard aan de serveerster overhandigde.
“Nou, ik heb een mooie avond gehad,” zei John, terwijl hij om zich heen keek en zijn blazer vastknoopte toen hij opstond. “Leuk restaurantje dit.”
“Het eten was heerlijk,” mompelde Zoe. Ze stond op, hoewel ze graag nog wat langer was blijven zitten.
“Leuk je ontmoet te hebben, Zoe,” zei hij. Hij stak zijn hand naar haar uit. Toen ze die aannam boog hij zich voorover en gaf haar een zoen op de wang, zo vluchtig als hij het maar kon maken, en liep weg.
Geen aanbod haar naar haar auto te begeleiden of een lift naar huis te geven. Geen omhelzing, geen verzoek haar weer te mogen zien. John was sympathiek – met zijn scheve glimlach en afgemeten gebaren – maar de boodschap was duidelijk.
“Jou ook, John,” zei Zoe. Ze liet hem als eerste het restaurant uit lopen terwijl ze haar handtas pakte, zodat er geen onhandige beleefdheidspraat nodig was op weg naar de parkeerplaats.
Alleen in haar auto zakte Zoe onderuit in de stoel en begroef haar hoofd in haar handen. Stom, stom, stom. Wie was er in godsnaam zo druk bezig met de lengte van de stappen van de obers dat er geen aandacht over was voor je charmante, knappe, zeer begeerlijke afspraakje.
Het begon uit de hand te lopen. Zoe wist het diep vanbinnen wel, en was zich er misschien al een tijdje van bewust. Steeds minder kon ze zich concentreren op sociale signalen zonder dat haar gedachten in beslag werden genomen door berekeningen en patroonherkenningen. Het was al erg genoeg dat ze niet alle signalen begreep wanneer ze die hoorde of zag, maar om ze helemaal niet op te merken was nog veel erger.
“Wat een mafkees,” mompelde ze tegen zichzelf. Ze wist dat ze de enige persoon was die het zou horen, en daarvan moest ze zowel lachen als huilen.
Tijdens de hele rit huiswaarts piekerde Zoe over de gebeurtenissen die avond. Zeventien ongemakkelijke stiltes. Minstens twintig momenten waarop John op wat interesse van haar zou hebben gehoopt. Wie weet hoeveel ze zelfs niet had opgemerkt. Een gratis steakmaaltijd – niet genoeg om te compenseren voor het gevoel dat je een buitenstaander was die later eenzaam en alleen op je sterfbed zou liggen.
Met katten, natuurlijk.
Zelfs Euler en Pythagoras, miauwend en elkaar rivaliserend in het recht om op haar schoot te springen, konden haar stemming niet verbeteren. Ze pakte hen beiden op en zette hen neer op de bank. Het verbaasde haar niks dat ze allebei ogenblikkelijk de interesse verloren en over de rug van de bank gingen rondsluipen.
Ze opende de e-mail van Dr. Applewhite nog eenmaal, en keek naar het nummer van de therapeut dat zij had doorgestuurd.
Het kon toch geen kwaad?
Zoe toetste het nummer op haar mobiele telefoon in met een cijfer tegelijk, hoewel ze het al na een enkele blik onthouden had. Ze voelde haar adem stokken terwijl haar vinger boven de groene oproepknop hing, maar dwong deze toch omlaag en deed de mobiel aan haar oor.
Tring-tring-tring.
Tring-tring-tring.
“Hallo,” zei een vrouwenstem aan de andere kant van de lijn.
“Hallo-“ begon Zoe, maar ze stopte onmiddellijk toen de stem verder sprak.
“Dit is het kantoor van Dr. Lauren Monk. Helaas zijn we op het moment buiten onze kantooruren.”
Zoe kreunde inwendig. Voicemail.
“Als u een afspraak wil maken, een gemaakte afspraak wil veranderen, of een bericht wil achterlaten, doet u dat alstublieft na de p-“
Zoe rukte de telefoon van haar oor alsof deze in brand stond en beëindigde het gesprek. In de stilte miauwde Pythagoras luid en sprong van de armleuning van de bank op haar schouder.
Ze moest de afspraak maken, en snel ook. Dat beloofde ze zichzelf. Maar een dagje wachten kon geen kwaad, toch?
HOOFDSTUK DRIE
“Je gaat branden in de hel,” kondigde haar moeder aan. Haar gezicht was triomfantelijk, en haar ogen werden opgelicht door een soort waanzin. Toen ze beter keek realiseerde Zoe zich dat het de weerspiegeling van vlammen waren. “Duivelskind, je brandt tot in de eeuwigheid in de hel!”
De hitte was ondraaglijk. Zoe worstelde om op te staan, te bewegen, maar iets bleef haar tegenhouden. Haar benen voelden als lood, in de grond verankerd, en ze kon hen niet optillen. Ze kon niet wegkomen.
“Mama!” gilde Zoe. “Mama, alsjeblieft! Het wordt heter – het doet pijn!”
“Je gaat voor eeuwig branden,” kakelde haar moeder, en voor Zoe’s ogen werd haar huid zo rood als een appel, groeiden hoorns uit haar hoofd en sproot een lange staart uit haar rug. “Je gaat branden, dochtertje van me!”
Het schelle gerinkel van haar mobiele telefoon wekte Zoe met een schok uit haar droom. Pythagoras opende een dreigend groen oog naar haar voor hij van zijn plekje bovenop haar enkels krabbelde en nuffig wegliep.
Zoe schudde haar hoofd en probeerde zich te oriënteren. O ja. Ze was in haar eigen slaapkamer in Bethesda, en haar mobiele telefoon ging af.
Zoe morrelde aan het apparaatje om hem te beantwoorden. Haar vingers waren log en dik van de slaap. “Hallo?”
“Special Agent Prime, mijn excuses voor het late uur,” zei haar baas.
Zoe keek op de klok. Net na drieën in de ochtend. “Geeft niet,” zei ze, terwijl ze zichzelf omhoog werkte naar een zithouding. “Wat is er?”
“We hebben een zaak in het Midwesten waar we je hulp bij kunnen gebruiken. Ik weet dat je net pas weer thuis bent – we kunnen wel iemand anders sturen als het je te veel is.”
“Nee, nee,” zei Zoe haastig. “Ik doe het wel.”
Het werk zou haar een klein beetje oppeppen. Zich verdienstelijk maken en zaken oplossen was het enige dat haar het gevoel gaf dat ze misschien toch iets gemeen had met haar medemensen. Na de afgang van gisteravond zou het een welkome verlichting bieden zich op iets nieuws te storten.
“Prima. Ik zorg ervoor dat jij en je partner over een paar uur op een vliegtuig kunnen stappen. Je gaat naar Missouri.”
***
Even ten zuiden van Kansas City kwam de huurauto tot stilstand voor een klein pompstation.
“Hier is het,” zei Shelley, terwijl ze een laatste keer de GPS raadpleegde.
“Eindelijk,” zuchtte Zoe. Ze liet haar harde greep op het stuur los en wreef in haar ogen. Het was een vroege ochtendvlucht geweest, die de opkomende zon achterna was gevlogen. Het was nog steeds pas vroeg in de ochtend en ze had nu al het idee dat ze een hele dag wakker was geweest. Dat kreeg je nu van slaapgebrek en meteen daarna opgejaagd proberen een vliegtuig te halen.
“Ik heb koffie nodig,” zei Shelley voor ze uit de auto sprong.
Daar was Zoe het niet mee oneens. De vlucht, zo kort als die was, was een opeenstapeling van onderbrekingen geweest. Het opstijgen, de stewardessen die maar liefst vijfmaal ontbijt en sappen hadden aangeboden, en toen de landing – geen tijd om een uiltje te knappen. Hoewel ze hun reis hierheen grotendeels in stilte hadden doorgebracht, alleen hun plannen voor de landing hadden besproken en waar ze de huurauto zouden ophalen, had dit hen niet geholpen wat meer uit te rusten.
Zoe ging achter Shelley het gebouw in. Wederom kwam dit niet overeen met haar positie als de senior en meer ervaren agent. Shelley werd dan misschien meer geprezen, maar Zoe was geen onnozel groentje. Ze had meer dan genoeg zaken op haar naam staan, en haar opleidingsjaren lagen zo ver in het verleden dat ze hen zich nauwelijks meer kon herinneren. Desondanks was het een fijn gevoel om iemand te volgen.
Shelley stelde zich voor aan de plaatselijke sheriff. Hij knikte en schudde beiden de hand toen Zoe haar eigen naam papegaaide.
“Blij jullie te zien,” zei hij. Dat was opmerkelijk. Gewoonlijk was de plaatselijke politie rancuneus, verbitterd van mening dat ze de zaak zelf ook wel hadden kunnen klaren. Pas als ze wisten dat iets echt boven hun pet ging stelden ze de hulp op prijs.
“Hopelijk hebben we dit tegen het einde van de dag kortgesloten en hoeven we je niet meer voor de voeten te lopen,” zei Shelley met een ontspannen grijns naar Zoe. “Special Agent Prime hier loopt op het moment als een trein. We hadden onze eerste zaak samen een paar uur afgerond, nietwaar, Z?”
“Drie uur en zevenenveertig minuten,” antwoordde Zoe, inclusief de tijd die het verwerken in het systeem van hun ontsnapte gevangene in beslag had genomen.
Ze vroeg zich even af hoe Shelley in staat was zo open en ontspannen naar haar te glimlachen. Het leek oprecht, maar Zoe was natuurlijk nooit goed geweest in het onderscheid maken – alleen als er een soort tic of teken in het gezicht te vinden was, een vouw bij de ogen in een bepaalde hoek ter indicatie dat er iets niet helemaal goed zat. Na hun laatste zaak, om maar niet te spreken over de vrijwel volledig gezwegen vlucht en autorit hiernaartoe, had ze verwacht dat er wat spanning tussen hen in zou staan.
De sheriff boog zich wat naar voren. “Ik zou er, om je de waarheid te zeggen, niets op tegen hebben jullie vanavond weer op het vliegtuig terug naar huis te zetten. Zou een last van mijn schouders zijn.”
Shelley moest lachen. “Geeft niet hoor. Wij zijn de kerels waar je nooit iets mee te maken wilt hebben, nietwaar?”
“Niet lullig bedoeld,” gaf de sheriff vrolijk toe. Hij woog vierentachtig kilo, dacht Zoe, terwijl ze hem zag lopen met die speciale wijdbeense hoek die gebruikelijk was bij het overgewicht.
Ze begaven zich naar zijn kantoor en keken het rapport door. Zoe pakte het dossier en begon erdoor te bladeren.
“Licht me effe in, Z,” zei Shelley, afwachtend achteroverleunend in haar stoel.
Het scheen dat ze al een koosnaampje had gekregen.
Zoe keek enigszins verrast op, maar toen ze zag dat Shelley serieus was begon ze hardop voor te lezen. “Drie lichamen in drie dagen zo te zien. De eerste was in Nebraska, de tweede in Kansas, en de derde in Missouri – hier dus.”
“Wat, is onze dader op rondreis?” zei Shelley smalend.
In gedachten markeerde Zoe de lijnen, verbindingen tussen de steden. De richting was voornamelijk naar het zuidoosten; hoogstwaarschijnlijk ging het hierna verder door de rest van Missouri naar Arkansas, Mississippi, misschien een stukje Tennessee in de buurt van Memphis. Vooropgesteld, natuurlijk, dat ze hem niet eerst oppakten.
“De meest recente moord was bij een tankstation. De enige pompbediende was het slachtoffer. Haar lichaam werd buiten gevonden.”
Zoe kon het zich inbeelden. Een donker, eenzaam tankstation, een stereotype kopie van alle andere eenzame tankstations in dit deel van het land. Geïsoleerd, de lichten boven de parkeergarage de enige in de verre omtrek. Ze keek door de foto’s van de plaats delict en overhandigde hen aan Shelley toen ze klaar was.
Het plaatje begon zich te vormen. Een vrouw was dood op de grond achtergelaten, met het gezicht naar de ingang – ze kwam terug van ergens. Was ze naar buiten gelokt en aangevallen tijdens een onbewaakt ogenblik? Een geluid waarvan ze had aangenomen dat het coyotes waren, of misschien een klant die klaagde over autopech?
Wat het ook was, het was genoeg geweest om haar het donker in te lokken, ’s avonds, in de koude lucht – weg van haar gebruikelijke stek. Er moest iets zijn geweest.
“Allemaal vrouwelijke slachtoffers,” vervolgde Zoe hardop. “Geen bijzondere overeenkomsten in hun uiterlijk. Verschillende leeftijdsgroepen, haarkleur, gewicht, lengte. Het enige dat ze gemeen hebben is hun geslacht.”
Terwijl ze voorlas stelde Zoe zich de vrouwen voor naast een plank voor politiefoto’s. Een meter drieënzestig, een meter zeventig, een meter zevenenzeventig. Nogal een verschil. Iedere keer zeven centimeter ertussen – zat het hem daar in? Nee; ze waren niet in volgorde vermoord. De korte vrouw was het zwaarst geweest, de lange het lichtst en dus slank. Waarschijnlijk gemakkelijker om fysiek te overweldigen, ondanks haar lengte.
Verschillende hoogten. Verschillende afstanden van plaats delict tot plaats delict – geen schijn van een formule of algoritme dat haar kon zeggen op welke afstand de volgende zou zijn. Topografie op de plaatsen delict was verschillend.
“Ze lijken…willekeurig.”
Shelley zuchtte en schudde haar hoofd. “Ik was al bang dat je dat zou zeggen. Hoe zit het met het motief?”
“Gelegenheidsmoorden misschien. Elke vrouw werd ’s avonds vermoord, op een afgelegen plek. Er waren geen getuigen en geen van de locaties had beveiligingscamera’s. Het forensisch team zegt dat er nauwelijks bewijsmateriaal is achtergelaten.”
“Dus als ik het goed begrijp hebben we hier een psychopaat met een moordneiging, die zojuist besloten heeft om zich eens flink te buiten te gaan, en toch genoeg zelfcontrole heeft om zichzelf verborgen te houden,” somde Shelley op. Aan haar droge toon kon Zoe merken dat ze zich net zo ongemakkelijk voelde als Zoe zelf.
Dit zou niet de eenvoudige, voordehandliggende zaak worden waarop ze gehoopt had.
HOOFDSTUK VIER
Het tankstation was griezelig stil toen Zoe, in haar eentje, op de plaats delict verscheen. Overal was politielint om eventuele toeschouwers op afstand te houden, en een enkele agent stond bij de voordeur op wacht om rebelleuze tieners tegen te houden.
“Mogge,” zei Zoe, terwijl ze haar legitimatie liet zien. “Ik ga een kijkje nemen.
De man knikte zijn toestemming, niet dat ze dat nodig had, en ze liep hem voorbij, bukkend onder het lint om naar binnen te gaan.
Shelley had de beste manier bedacht om hun unieke en specifieke bekwaamheden in te zetten. Zonder verder overleg had ze voorgesteld dat zij met de familie zou praten, en Zoe had ze naar de plaats delict van de meest recente moord gestuurd nadat die haar bij het huis van de familie had afgezet. Dat was hoe het moest zijn. Zoe kon hier naar patronen zoeken, en Shelley zou daar emoties en leugens kunnen lezen. Zoe moest haar dat meegeven.
Dus was ze ermee akkoord gegaan, en had alleen maar gedaan alsof ze de leiding had. Het was slechts door Shelley’s warme persoonlijkheid – en door het feit dat Zoe in het algemeen geen enkel belang hechtte aan het aanhouden van de hiërarchie, zolang de zaak maar werd opgelost – dat het allemaal goed aanvoelde. Shelley had er zelfs bijna verontschuldigend uitgezien dat ze, zo enthousiast om te tonen dat ze wist hoe het moest, per ongeluk een grens had overschreden.
Ze weifelde bij de deur van het tankstation, in de wetenschap dat alles daar begonnen moest zijn. Er waren lichte sporen op de grond, voetafdrukken die gemarkeerd waren met kleine vlaggetjes en plastic driehoekjes. De vrouw – de oudere vrouw met de stevige stappers en korte passen – was daar voorbijgegaan. Dit tankstation lag zo verlaten dat ze die dag niet meer dan een paar klanten moest hebben gehad, en er waren niet veel andere voetsporen buiten de gemarkeerde afdrukken die voor verwarring konden zorgen.
De vrouw was gevolgd, hoewel ze dat misschien niet had geweten. De getallen dansten voor Zoe’s ogen en vertelden haar wat ze moest weten: de afstand tussen hen gaf een ongehaaste pas aan. Er waren geen voetsporen die aangaven dat de dader uit het tankstation of ergens van de parkeerplaats was gekomen. De vrouw was met een rustige snelheid naar de hoek gelopen, met gelijkmatige tred. Daar was het warrig kluwen, maar Zoe liep eraan voorbij toen ze zag dat de voetafdrukken doorgingen – ze zou er later naar terugkeren.