Thor legde gedachteloos een steen in de slinger, leunde naar achteren en wierp met al zijn kracht, terwijl hij zich inbeeldde dat hij naar zijn vader slingerde. Hij raakte de tak van een verderop staande boom, en de tak brak netjes af. Zodra hij had ontdekt dat hij bewegende dieren kon doden, was hij gestopt op ze te richten, bang voor zijn eigen kracht. Hij wilde niets kwaad doen; takken waren nu zijn enige doelwitten. Tenzij er natuurlijk een vos achter zijn kudde aan kwam; maar die hadden inmiddels wel door dat ze uit de buurt moesten blijven. Thor’s schapen waren dan ook veiliger dan de andere dieren in het dorp.
Thor’s gedachten dreven af naar zijn broers. Hij vroeg zich af waar ze nu zouden zijn, en hij begon te koken van woede. Na een dag rijden zouden ze arriveren in het Koninklijk Hof. Hij zag het helemaal voor zich. Hij zag hen arriveren, te midden van een grote fanfare en mensen gekleed in hun beste gewaden, die hen begroetten. Soldaten die hen begroetten. Leden van de Zilveren.
Ze zouden worden opgenomen en een plek krijgen in de barakken van de Krijgsmacht. Ze zouden mogen trainen in de velden van de Koning en de beste wapens krijgen. Elk van hen zou als schildknaap van een beroemde ridder worden toegewezen. En op een dag zouden ze zelf ridders worden, hun eigen paard krijgen, hun eigen wapens, en hun eigen schildknapen. Ze zouden deelnemen aan alle festivals en dineren aan de tafel van de Koning. Het was een betoverend leven. En het was tussen zijn vingers door geglipt.
Thor voelde zich ineens ziek, en probeerde er niet aan te denken. Maar het lukte niet. Er zat een stem in hem, diep van binnen, die naar hem schreeuwde. Hij vertelde hem dat hij niet op moest geven, dat hij een grotere lotsbestemming had dan dit. Hij wist niet wat het was, maar hij wist dat het niet hier was. Hij was anders. Misschien zelfs speciaal. Hij dacht dat niemand hem begreep, en bovenal dat ze hem onderschatten.
Thor bereikte de hoogste heuvel en zag zijn kudde. Goed getraind als ze waren, was de kudde nog steeds bij elkaar, vredig knagend aan het gras dat ze konden vinden. Hij telde ze, aan de hand van de rode markeringen die hij op hun ruggen had aangebracht. Toen hij klaar was, bevroor hij. Er miste een schaap.
Hij telde weer, en weer. Hij kon het niet geloven: er was een schaap weg.
Thor had nog nooit een schaap verloren, en zijn vader zou hem er niet mee weg laten komen. En wat nog erger was, hij hekelde het idee dat één van zijn schapen verdwaald was, alleen en kwetsbaar in de wildernis. Hij vond het verschrikkelijk om iets onschuldigs te zien lijden.
Thor snelde naar de top van de heuvel en tuurde langs de horizon tot hij het dier in het oog kreeg, een paar heuvels verderop: een eenzaam schaap, met de rode markering op zijn rug. Het was de wilde van het stel. Zijn hart zakte in zijn schoenen toen hij zich realiseerde dat het schaap niet alleen was gevlucht, maar ervoor had gekozen om naar het westen te gaan, naar Darkwood.
Thor slikte. Darkwood was een verboden plek—niet alleen voor schapen, maar ook voor mensen. Het lag voorbij de grenzen van het dorp, en al vanaf het moment dat hij kon lopen wist Thor dat hij er niet in de buurt moest komen. Dat had hij dan ook nooit gedaan.
Daarheen gaan, zo verhaalde de legende, betekende de dood. De bossen waren niet gemarkeerd en vergeven van kwaadaardige dieren.
Thor keek nadenkend omhoog, naar de donker wordende lucht. Hij kon zijn schaap niet zomaar laten gaan. Hij bedacht dat als hij snel handelde, hij het wel op tijd terug zou kunnen halen.
Na een laatste blik naar achteren draaide hij zich om en begon hij naar het westen te rennen, richting Darkwood, terwijl dikke wolken zich boven hem samenpakten. Hij had een vreemd voorgevoel, en zijn benen leken uit zichzelf voort te bewegen. Het voelde alsof hij niet om kon draaien, zelfs als hij dat wilde.
Het voelde alsof hij een nachtmerrie in rende.
*
Thor rende zonder te stoppen de heuvels af, de duistere bossen van Darkwood in. De karrensporen hielden op waar het bos begon, en hij rende het ongemarkeerde gebied in, terwijl de zomerblaadjes onder zijn voeten kraakten. Op het moment dat hij het bos betrad, werd hij opgeslokt door duisternis. Het licht werd tegengehouden door de dennenbomen die hoog boven hem uit torenden. Het was hier ook kouder, en hij voelde een koude rilling over zijn rug lopen. Het was niet alleen de duisternis, of de kou—het kwam door iets anders. Iets dat hij niet kon verwoorden. Het was een gevoel... alsof hij bekeken werd.
Thor keek omhoog naar de eeuwenoude knoestige takken, dikker dan hijzelf, zwaaiend en krakend in de wind. Hij was nauwelijks vijftig stappen het bos in toen hij vreemde dierengeluiden hoorde. Hij draaide zich om en kon nauwelijks nog de opening zien waar hij doorheen was gekomen; het voelde nu al alsof er geen uitweg was. Hij aarzelde.
Darkwood lag aan de rand van het dorp en het had ook altijd op het randje van Thor’s bewustzijn gebalanceerd, diep en mysterieus. Geen enkele herder die een schaap aan het bos was kwijt geraakt had het aangedurfd om er achter aan te gaan. Zelfs zijn vader niet. De verhalen over deze plek waren te duister, te hardnekkig.
Maar er was iets aan vandaag waardoor het Thor niet meer kon schelen, iets dat ervoor zorgde dat hij al zijn voorzichtigheid in de wind sloeg. Een deel van hem wilde zijn grenzen verleggen, zover mogelijk van huis raken als hij maar kon, en zich laten meevoeren met het leven.
Hij liep verder, en pauzeerde toen, niet wetend welke kant hij op moest. Hij merkte wat gebroken takken op waar zijn schaap langs moest zijn gelopen, en vervolgende zijn weg in die richting. Na een tijdje nam hij weer een bocht.
Er was nog geen uur voorbij gegaan en Thor was hopeloos verdwaald. Hij probeerde zich te herinneren uit welke richting hij was gekomen—maar hij wist het niet meer. Hij kreeg een ongemakkelijk gevoel in zijn maag, maar hij bedacht dat de enige weg naar buiten vooruit was, dus hij bleef lopen.
In de verte ontdekte hij een straal van zonlicht, en hij rende ernaar toe. Ineens stond hij voor een kleine open plek, en hij stopte bij de rand, als aan de grond genageld: hij kon niet geloven wat hij voor zich zag.
Daar, gekleed in een lang, blauw satijnen gewaad, stond een man. Nee—geen man, dat kon Thor vanaf waar hij stond voelen. Hij was iets anders. Een druïde misschien. Hij stond lang en recht, zijn hoofd bedekt door een kap, doodstil, alsof er niets aan de hand was.
Thor bleef staan, niet wetend wat hij moest doen. Hij had gehoord over druïdes, maar hij was er nooit een tegengekomen. De uitgebreide gouden versieringen op zijn gewaad vertelden hem dat dit geen gewone druïde was: dat waren Koninklijke markeringen. Van het Koninklijk Hof. Thor begreep het niet. Wat deed een Koninklijke druïde nu hier?
Na wat aanvoelde als een eeuwigheid, draaide de druïde zich langzaam naar hem om. Terwijl hij dat deed, herkende hij het gezicht. Hij snakte naar adem. Het was één van de meest beroemde gezichten in het Koninkrijk: de persoonlijke druïde van de Koning. Argon, al eeuwenlang de raadsheer van koningen in het Westelijk Koninkrijk. Wat hij hier deed, ver van het koninklijk hof, midden in Darkwood, was een mysterie. Thor vroeg zich af of zijn fantasie hem parten begon te spelen.
“Je ogen bedriegen je niet,” zei Argon, terwijl hij Thor recht aankeek.
Zijn stem was diep, oud, alsof de bomen zelf tegen hem spraken. Zijn grote, heldere ogen leken dwars door Thor heen te boren. Hij voelde een intense energie van de druïde afkomen—alsof hij tegenover de zon stond.
Thor liet zich onmiddellijk op een knie vallen en boog zijn hoofd.
“Mijn heer,” zei hij. “Mijn verontschuldigen dat ik u gestoord heb.”
Oneerbiedigheid tegenover een raadsheer van de Koning zou resulteren in gevangenschap of de dood. Dat was bij Thor ingeprent sinds zijn geboorte.
“Sta op, kind,” zei Argon. “Als ik wilde dat je knielde, zou ik je dat gezegd hebben.”
Thor stond langzaam op en keek hem aan. Argon kwam een paar stappen dichterbij. Hij staarde, tot Thor zich ongemakkelijk begon te voelen.
“Je hebt de ogen van je moeder,” zei Argon.
Thor was met stomheid geslagen. Hij had zijn moeder nooit ontmoet, en hij kende niemand, op zijn vader na, die haar had gekend. Ze hadden hem vertelt dat zij tijdens de bevalling was gestorven, iets waar Thor zich altijd schuldig over had gevoeld. Hij had altijd vermoed dat dat de reden was dat zijn familie hem haatte.
“Ik denk dat u me met iemand anders verward,” zei Thor. “Ik heb geen moeder.”
“Is dat zo?” vroeg Argon glimlachend. “Ben je door een man op de wereld gezet?”
“Wat ik bedoel, heer, is dat mijn moeder stierf toen ik geboren werd. Ik denk dat u me voor een ander aanziet.”
“Jij bent Thorgrin, van de McLeod Clan. De jongste van vier broers. Degene die niet werd gekozen.”
Thor’s ogen sperden zich wijd open. Hij wist niet wat hij hiervan moest maken. Dat iemand als Argon wist wie hij was—dat was meer dan hij kon bevatten. Hij had zelfs nooit gedacht dat iemand in zijn dorp hem zou kennen.
“Hoe... weet u dit?”
Argon glimlachte, maar antwoordde niet.
Plotseling was Thor gevuld met nieuwsgierigheid.
“Hoe...” begon hij, worstelend met zijn woorden, “...hoe kent u mijn moeder? Heeft u haar ontmoet? Wie was ze?”
Argon draaide zich om en liep weg.
“Vragen voor een andere keer,” zei hij.
Verward keek Thor hem na. Het was zo’n duizelingwekkende en mysterieuze ontmoeting, en het gebeurde allemaal zo snel. Hij besloot dat hij Argon niet zomaar kon laten vertrekken; hij haastte zich achter hem aan.
“Wat doet u hier?” vroeg Thor, die moeite had om hem bij te benen. Argon, die zijn oude ivoren staf gebruikte, liep bedrieglijk snel. “U was niet op mij aan het wachten, of wel?”
“Op wie anders?” vroeg Argon.
Thor haastte zich om hem bij te houden en volgende hem het bos in, weg van de open plek.
“Maar waarom ik? Hoe wist u dat ik hier zou zijn? Wat wilt u?”
“Zo veel vragen,” zei Argon. “Je vult de lucht. Je zou eens moeten luisteren in plaats van praten.”
Thor volgde hem door het dik beboste woud, en deed zijn best om zijn mond te houden.
“Je kwam hier op zoek naar je verdwaalde schaap,” verklaarde Argon. “Een nobele poging. Maar je verspilt je tijd. Ze zal het niet overleven.”
Thor’s ogen sperden zich wijd open.
“Hoe weet u dat?”
“Ik weet van werelden waar je nog nooit van hebt gehoord, jongen. Nog niet, tenminste.”
Terwijl hij stevig doorstapte om de druïde bij te kunnen houden, vroeg Thor zich af wat hij bedoelde.
“Je luistert niet. Dat zit in je bloed. Je bent koppig. Net als je moeder. Je gaat achter je schaap aan, vastbesloten om haar te redden.”
Thor kleurde rood terwijl Argon zijn gedachten las.
“Je bent een moedige jongen,” voegde hij toe. “Je hebt een sterke wil. Je bent trots. Sterke eigenschappen. Maar op een dag wordt het je ondergang.”
Argon begon een mossige bergkam te beklimmen, en Thor volgde.
“Je wil je aansluiten bij de Krijgsmacht van de Koning,” zei Argon.
“Ja!” antwoordde Thor opgewonden. “Maak ik een kans? Kunt u zorgen dat dat gebeurd?”
Argon lachte. Het diepe, holle geluid deed een rilling langs Thor’s ruggengraat lopen.
“Ik kan alles en niets laten gebeuren. Jouw lotsbestemming staat al vast. Maar het is aan jou om die te kiezen.”
Thor begreep het niet.
Toen ze de top van de bergkam bereikten, stopte Argon en wendde hij zich tot Thor. Thor stond slechts op enkele centimeters afstand, en hij voelde Argon’s energie door hem heen branden.
“Jouw lotsbestemming is een heel belangrijke,” zei hij. “Laat die niet voorbij gaan.”
Thor’s ogen werden groter. Zijn lotsbestemming? Belangrijk? Trots vulde hem.
“Ik begrijp het niet. U spreekt in raadsels. Alstublieft, vertel me meer.”
Plotseling was Argon verdwenen.
Thor kon het nauwelijks geloven. Hij keek aandachtig om zich heen, luisterend, verwonderd. Had hij het zich allemaal ingebeeld? Was het een soort waanvoorstelling geweest?
Thor keek om zich heen; vanaf hier, hoog op de bergkam, kon hij verder zien dan eerst. Terwijl hij zijn ogen over de omgeving liet glijden, zag hij iets bewegen in de verte. Hij hoorde een geluid en wist zeker dat het zijn schaap was.
Hij struikelde over de mossige bergkam naar beneden en haastte zich in de richting van het geluid, terug het bos in. Ondertussen kon hij de ontmoeting met Argon maar niet uit zijn hoofd zetten. Hij kon nauwelijks bevatten dat het was gebeurd. Wat deed de druïde van de Koning eigenlijk hier? Hij had op hem gewacht. Maar waarom? En wat bedoelde hij met zijn lotsbestemming?
Hoe harder Thor trachtte het mysterie te ontrafelen, hoe minder hij begreep. Argon had hem gewaarschuwd om niet verder te gaan, maar hij had hem tegelijkertijd in de verleiding gebracht om wél verder te gaan. Terwijl hij verder liep, kreeg Thor een steeds sterker voorgevoel, alsof er iets ging gebeuren. Hij nam een bocht en stond plotseling stokstijf stil. Wat hij voor hem zag, bevestigde zijn ergste nachtmerries. Zijn haar stond recht overeind, en hij realiseerde zich dat hij een grote fout had gemaakt door zo diep Darkwood in te gaan.
Voor hem, nauwelijks dertig schreden van hem verwijderd, stond een Sybold. Het gespierde beest, dat op vier poten stond, was bijna zo groot als een paard. Het was het meest gevreesde dier in Darkwood, misschien zelfs wel in het hele Koninkrijk. Thor had er nog nooit één gezien, maar hij had de legendes gehoord. Het leek op een leeuw, maar was groter, breder, zijn vel een diepe bloedrode kleur en zijn ogen een lichtgevend geel. Volgens de legende kwam de rode kleur van het bloed van onschuldige kinderen.
Thor had in zijn leven van enkele waarnemingen gehoord, en zelfs deze werden dubieus geacht. Misschien was dat omdat niemand ooit een ontmoeting met het dier had overleefd. Sommigen beschouwden de Sybold als de God van het Bos, en als een voorteken. Thor had echter geen idee wat voor voorteken dat was.
Voorzichtig deed hij een stap terug.
De Sybold staarde hem aan met zijn felgele ogen, zijn enorme kaken half open. Het speeksel droop van zijn tanden. In zijn bek had hij Thor’s vermiste schaap: schreeuwend, ondersteboven hangend, de helft van haar lichaam doorboord met slagtanden. Het was al bijna dood. De Sybold scheen op zijn gemak te zijn, en nam zijn tijd; hij leek te genieten van de marteling.
Thor kon het geschreeuw niet langer aanhoren. Het schaap bewoog hulpeloos, en hij voelde zich verantwoordelijk.
Thor’s eerste impuls was om zich om te draaien en het op een rennen te zetten; maar hij wist al dat dat vergeefs zou zijn. Niemand kon dit beest ontlopen. Rennen zou het alleen maar aanmoedigen. En hij kon zijn schaap zo niet achterlaten.
Daar stond hij, verlamd van angst, en hij wist dat hij iets moest doen.
Zijn reflexen namen de overhand. Hij reikte langzaam naar zijn buidel, haalde er een steen uit, en legde hem in zijn slinger. Met trillende handen haalde hij uit, zette een stap vooruit, en wierp.
De steen zeilde door de lucht en raakte zijn doelwit. Het was een perfect schot. Het raakte het schaap in zijn oogbal en ging dwars door het brein heen.
Het schaap werd slap. Dood. Thor had zijn dier uit zijn lijden weten te verlossen.
De Sybold staarde hem aan, woedend dat Thor zijn speeltje had gedood. Langzaam opende het zijn immense kaken. Het beest liet het schaap vallen, dat met een doffe bons op de grond neerkwam. Toen richtte het zijn ogen op Thor.