Snel ga ik naar binnen om haar te kalmeren. Ik sluit de deur achter me, terwijl ik de houtblokken in mijn hand probeer te balanceren, en stap de donkere kamer binnen. Sasha bedaart, kwispelt met haar staart en springt tegen me op. Sasha, een zes jaar oude bruine labrador, is de meest trouwe hond die ik me kan wensen—en het beste gezelschap. Als we haar niet hadden, was Bree waarschijnlijk al lang geleden in een diepe depressie beland. En ik misschien ook.
Sasha likt m’n gezicht, jammerend, en ze lijkt nog meer opgewonden dan normaal; ze ruikt aan mijn middel, bij mijn zakken. Ze ruikt al dat ik iets speciaals heb meegebracht. Ik leg de houtblokken neer zodat ik haar kan aaien, en op dat moment voel ik haar ribben. Ze is veel te mager. Ik voel me opeens schuldig. Maar aan de andere kant, Bree en ik zijn ook mager. We delen alles wat we vinden altijd met haar, dus wij drieën zijn een gelijk team. Toch wou ik dat ik haar meer kon geven.
Ze snuffelt aan de vis, waardoor deze uit mijn hand vliegt en op de grond valt. Sasha springt meteen bovenop de vis. Haar poten slingeren de vis over de vloer. Nogmaals springt ze op de vis en dit keer bijt ze er in. Maar blijkbaar vindt ze de smaak van rauwe vis niet lekker, dus laat ze los. In plaats van ‘m op te eten, speelt ze met de vis, en slaat ze ‘m met haar poten alle kanten op.
“Sasha, stop!” Zeg ik stilletjes om Bree niet wakker te maken. Ook ben ik bang dat de waardevolle vis verloren gaat als ze er te veel mee speelt. Gehoorzaam stop Sasha. Maar ik zie hoe opgewonden ze is dus wil ik haar iets geven. Ik grijp in mijn zak en haal de pot jam tevoorschijn. Met mijn vinger schep ik er wat frambozenjam uit, en steek mijn hand naar haar uit.
Zonder ook maar iets te missen, likt ze aan mijn vingers, en met drie grote likken is mijn vinger schoon. Ze likt haar lippen en staart me met grote ogen aan, vragend om meer.
Ik aai haar over haar hoofd, geef haar een kus, en sta weer op. Nu vraag ik me af of het aardig as haar wat te geven, of juist gemeen om haar zo weinig te geven.
Het huis is donker zoals iedere nacht. Zelden maak ik een vuur. Hoe erg we de warmte ook nodig hebben, wil ik niet het risico lopen om aandacht te trekken. Maar vanavond is het andere: Bree moet beter worden, zowel fysiek als emotioneel, en een vuur zal haar goed doen. Ook durf ik wat meer risico te nemen aangezien we morgen toch zullen verhuizen. Ik loop naar de kast om een aansteker en een kaars te pakken. Een van de beste dingen aan dit huis was de enorme voorraad kaarsen, één van de weinige goede bijkomstigheden van mijn vader als marinier, omdat hij zo’n survivalgek was. Als we als kinderen op bezoek kwamen, viel de elektriciteit tijdens elke storm uit. Daarom sloeg hij een voorraad kaarsen op, vastberaden om de elementen te verslaan. Ik herinner me dat ik hem voor de grap een hoarder noemde toen ik de kast vol met kaarsen ontdekte. Nu ik er nog maar een paar over had, wou ik dat hij er meer gehamsterd had.
Ik heb onze enige aansteker in leven gehouden door ‘m zuinig te gebruiken, en door af en toe een beetje benzine uit de motor over te hevelen. Ik ben iedere dag dankbaar voor de motor van papa, en ik ben ook dankbaar dat hij de tank nog eenmaal vol had gegooid: het is het enige wat e het gevoel geeft dat we nog een voordeel hebben, dat we iets waardevols bezitten, een manier om te overleven als echt alles kapot gaat. Papa had de motor altijd in de kleine garage aan het huis bewaard, maar toen wij hier na de oorlog aankwamen, heb ik de motor meteen uit de garage gehaald en de heuvel op gerold, het bos in, en het zo goed onder takken en struiken en doorns verstopt dat niemand het ooit kon vinden. Als ons huis ooit ontdekt zou worden, zou men als eerste in de garage kijken.
Ik ben ook blij dat papa me toen ik klein was heeft geleerd om erop te rijden, ondanks het protest van mama. Vanwege de zijspan was het moeilijker te leren dan andere motors. Ik herinner me dat toen ik twaalf was ik doodsbang was toen ik leerde te rijden terwijl papa in de zijspan zat en bevelen naar me snauwde. Hier op deze onverzoenlijke bergwegen heb ik het geleerd, en ik herinner me dat ik dacht dat we dood zouden gaan. Ik herinner me dat ik over de rand naar de afgrond keek en huilde dat papa moest rijden. Maar hij weigerde. Eigenwijs zat hij een uur lang te wachten tot ik eindelijk stopte met huilen om het nogmaals te proberen. En zo heb ik toch geleerd erop te rijden. Dat was mijn opvoeding in een notendop.
Sinds de dag dat ik hem verstopt heb, heb ik de motor niet meer gebruikt, en ik neem niet eens het risico om te gaan kijken tenzij ik was benzine wil overhevelen—en zelfs dat doe ik alleen ’s avonds. Als er ooit gevaar zou dreigen en we moesten vluchten, doe ik Bree en Sasha in de zijspan en breng ik ons in veiligheid. Maar eerlijke gezegd zou ik niet weten waar we heen zouden kunnen rijden. Zo ver ik gezien en gehoord heb, is de rest van de wereld een woestenij, vol met gewelddadige criminelen, bendes en weinig overlevenden. De geweldadigen die het overleefd hebben, hebben zich in de steden verzameld, en ontvoeren iedereen die ze kunnen vinden om tot slaaf te maken. Voor hun eigen gebruik of voor de dead matches in de arena’s. Ik denk dat Bree en ik tot de weinigen behoren die nog steeds op eigen houtje buiten de stad in vrijheid leven. En onder de weinigen die nog niet zijn verhongerd.
Ik steek de kaars aan en Sasha volgt me terwijl ik langzaam door het donkere huis loop. Bree zal wel slapen, wat me zorgen baart: normaal gesproken slaapt ze niet zo veel. Ik stop voor haar deur en vraag me af of ik haar wel wakker moet maken. Terwijl ik daar sta, schrik ik van mijn eigen beeld in de spiegel. Ik zie er een stuk ouder uit, net als altijd wanneer ik mijzelf weer eens zie. Mijn gezicht dun en hoekig en rood van de kou en mijn lichtbruine haar tot op mijn schouders, en mijn grijze ogen staren me aan alsof ze behoren tot iemand die ik niet herken. Het zijn harde, intense ogen. Papa zei altijd dat ze op ogen van een wolf leken. Mama zei dat ze prachtig waren. Ik wist niet wie ik moest geloven.
Snel kijk ik weg omdat ik mezelf niet wil zien. Ik draai de spiegel om zodat het niet weer gebeurt.
Langzaam doe ik de deur van Bree open.
Sasha rent onmiddellijk naar binnen en gaat met haar kin op de borst van Bree liggen terwijl ze haar gezicht likt. Het verbaast me nog steeds hoe zij aan elkaar gehecht zijn—soms lijkt het zelfs alsof ze nog meer aan elkaar gehecht zijn als wij.
Bree opent langzaam haar ogen en tuurt in het donker.
“Brooke?” vraagt ze.
“Ik ben het,” zeg ik zachtjes. “Ik ben thuis.”
Ze gaat rechtop zitten en lacht terwijl haar ogen open gaan als ze me herkent. Ze light op een goedkoop matras op de vloer en slaat haar dunne deken open om uit bed te stappen, in haar pyjama. Ze beweegt langzamer dan normaal.
Ik buk om haar te omhelzen.
“Ik heb een verrassing voor je,” zeg ik, terwijl ik moeite heb mijn enthousiasme te onderdrukken.
Ze kijkt met grote ogen en doet vervolgens haar ogen dicht met haar handen open. Ik denk even na en besluit dan haar eerst de chocolade te geven. Ik haal de reep uit mijn zak en leg het in haar handen. Ze opent haar ogen en kijkt in haar handen, maar door het donker kan ze het niet goed zien. Ik houd de kaars in de buurt.
“Wat is het?” vraagt ze.
“Chocolade,” antwoordt ik.
Ze kijkt me aan alsof ik haar voor de gek houd.
“Echt waar,” zeg ik.
“Maar hoe kom je eraan?” vraagt ze verbaasd. Ze kijkt naar beneden alsof een asteroïde net in haar handen is geland. Ik neem haar niets kwalijk: er zijn geen winkels meer, geen mensen, en geen plek in een straal van honderd kilometer waar ik zoiets zou kunnen vinden.
Ik lach naar haar. “Ik heb het van de kerstman gekregen, voor jou. Het is een vroeg Kerstcadeau.”
Ze fronst haar wenkbrauwen. “Nee, echt?,” vraagt ze.
Ik haal diep adem en realiseer me dat het tijd is om haar over ons nieuwe huis te vertellen, en dat we hier morgen zullen vertrekken. Ik zoek naar de beste manier om het te verwoorden. Ik hoop dat ze net zo opgewonden als ik zal zijn—maar met kinderen weet je het maar nooit. Ik maak me een beetje zorgen dat ze misschien wel aan dit huis gehecht is, en hier dus niet weg wil.
“Bree, ik heb groot nieuws,” zeg ik, terwijl ik buk en haar schouders vast pak. “Ik heb vandaag hoog in de bergen de perfecte plek ontdekt. Het is een klein, stenen huisje, en het is perfect voor ons. Het is knus, warm en veilig, met een hele mooie open haard, die elke avond kan branden. En het allermooiste, er is daar allerlei eten. Zoals deze chocolade.”
Bree kijkt weer naar de chocolade om het nog eens goed te bekijken, en haar ogen worden twee keer zo groot als ze zicht realiseert dat het echt is. Zachtjes maakt ze de verpakking open om er aan te ruiken. Ze sluit haar ogen en lacht, en gaat naar voren om een hap te nemen—maar stopt dan plotseling. Bezorgd kijkt ze me aan.
“En jij?” vraagt ze. “I er maar één reep?”
Dat is Bree, altijd zo attent, zelfs als ze aan het verhongeren is. “Neem jij eerst maar,” zeg ik. “Het is goed.”
Ze trekt de verpakking open en neemt een hap. Haar gezicht, ingevallen van de honger, krimpt van verrukking.
“Langzaam kauwen,” waarschuw ik. “Anders krijg je buikpijn.”
Ze eet langzaam om van elke hap te genieten. Ze breekt een groot stuk af en geeft het aan mij. “Jouw beurt,” zegt ze.
Langzaam stop ik het in mijn mond, neem een klein hapje, en laat het op mijn tong liggen. Ik zuig erop, en kauw langzaam om er volop van te genieten. Mijn zintuigen worden gevuld met de geur en smaak van chocolade. Dit is misschien wel het lekkerste wat ik ooit gegeten heb.
Sasha jankt, met haar neus dicht bij de chocolade, en Bree breekt een stuk af om aan haar te geven. Sasha hapt het uit haar vingers en slikt het in één keer door. Bree lacht van vreugde, zoals altijd door Sasha. Dan verpakt Bree, in een indrukwekkend vertoon van zelfbeheersing, de resterende helft van de reep weer in om het op het nachtkastje te leggen, buiten het bereik van Sasha. Bree ziet er nog steeds zwak uit, maar ik zie dat ze weer kracht krijgt.
“Wat is dat?” vraagt ze terwijl ze naar mijn middel wijst.
Heel even weet ik niet wat ze bedoelt, maar dan kijk ik omlaag en zie de knuffelbeer. Die was ik in mijn enthousiasme bijna vergeten. Ik pak de beer en geef hem aan Bree.
“Die heb ik gevonden in ons nieuwe huis,” zeg ik. “Hij is voor jou.”
De ogen van Bree worden groot van opwinding terwijl de de beer vastgrijpt en tegen haar borst heen en weer wiegt.
“Hij is prachtig!” schreeuwt Bree uit terwijl haar ogen glinsteren. “Wanneer kunnen we verhuizen? Ik kan niet wachten!”
Ik ben opgelucht. Voordat ik kan antwoorden, steekt Sasha haar neus tegen de nieuwe knuffelbeer van Bree om er aan te ruiken; Bree duwt de beer speels in haar gezicht, en Sasha grijpt de beer en rent ermee de kamer uit.
“Hey!” roept Bree, terwijl ze hysterisch begint te lachen en Sasha achterna rent.
Beide rennen ze de woonkamer in, terwijl ze allebei de beer te pakken proberen te krijgen. Ik weet niet wie er meer plezier heeft.
Ik volg ze de woonkamer in terwijl ik de kaars afscherm om te zorgen dat deze niet uitgaat, en breng de kaars naar mijn stapel aanmaakhout. Ik doe een aantal van de kleinere takjes in de haard, en pak vervolgens een hand droge bladeren uit een mand naast de haard. Ik ben blij dat ik deze bladeren afgelopen herfst heb verzameld om het vuur mee aan te maken. Ze doen hun werk perfect. Ik plaats de droge bladeren onder de takjes, steek ze aan, en de vlammen stijgen snel tot aan het hout. Ik gooi nog meer bladeren in de haard totdat de takjes uiteindelijke volledig branden. Ik blaas de kaars uit om voor de volgende keer te besparen.
“Zetten we de haard aan?” roept Bree dolenthousiast.
“Ja,” zeg ik. “Vanavond hebben we iets te vieren. Het is onze laatste avond hier.”
“Yay!” schreeuwt Bree, terwijl ze open en neer springt. Sasha staat naast haar te blaffen en deelt de vreugde. Bree pakt wat aanmaakhout om me te helpen met het vuur. Voorzichtig leggen we het in de haard en laten we wat ruimte over voor lucht, en Bree blaast om de vlammen aan te wakkeren. Zodra het aanmaakhout vlam vat, plaats ik een dikker houtblok bovenop. Ik plaats meer houtblokken totdat we een groot vuur hebben.
Binnen enkele seconden is de kamer verlicht en kan ik de warmte al voelen. We staan naast het vuur en ik steek mijn handen uit om ze te wrijven en de warmte in mijn vingers te laten doordringen. Langzaam komt het gevoel terug. Geleidelijk begin ik te ontdooien na de lange dag in de buitenlucht, en begin ik mezelf weer te voelen.
“Wat is dat?” vraagt Bree, terwijl ze naar de vloer wijst. “Dat lijkt wel een vis!”
Ze rent naar de vis om deze op te pakken, en hij glipt meteen uit haar handen. Ze lacht. En Sasha, die de pret niet wilt missen, springt met haar poten op de vis, waardoor deze weer over de vloer schiet. “Waar heb je de vis gevangen?” roept Bree.
Ik pak de vis op voordat Sasha nog meer schade kan aanrichten, open de deur en gooi de vis naar buiten in de sneeuw, waar deze beter bewaard blijft en veilig is. Daarna doe ik de deur achter me dicht.
“Dat was mijn andere verrassing,” zeg ik. “We hebben vanavond te eten!”
Bree rent naar me toe en geeft me een knuffel. Sasha blaft, alsof ze het begrijpt. Ik geef haar een knuffel terug.
“Ik heb nog twee verrassingen voor je,” maak ik met een lach bekend. “Die zijn voor het toetje. Wil je dat ik wacht tot na het eten? Of wil je het nu?”
“Nu!” roept ze opgewonden.
Ik lach, eveneens opgewonden. Ten minste houd het haar dan bezig tot na het eten.
Ik pak de pot met jam uit mijn zak. Bree kijkt er vreemd naar, duidelijke onzeker, en ik draai het deksel los en houd de pot onder haar neus. “Doe je ogen dicht,” zeg ik.
Ze sluit haar ogen. “Nu inademen.”
Ze haalt diep adem, en een lach verschijnt op haar gezicht. Ze opent haar ogen.
“Het ruikt naar frambozen!” roept ze uit.
“Het is jam. Vooruit. Probeer maar.”
Bree steekt twee vingers in de pot, schept eens goed, en eet het op. Haar ogen worden groot.
“Wow,” zegt ze, terwijl ze nog eens flink schept en het voor de neus van Sasha houdt, die aan komt rennen en het in een keer zonder twijfelen aflikt. Bree lacht hysterisch, en ik doe de pot dicht en zet hem hoog op de schoorsteenmantel, uit de buurt van Sasha.
“Komt dat ook uit ons nieuwe huis?” vraagt ze.
Ik knik opgelucht wanneer ik hoor dat ze het al als ons nieuwe huis beschouwd.
“En ik heb nog een laatste verrassing,” zeg ik. “Maar deze zal ik geheim houden tot aan het avondeten.”
Ik haal de thermosfles uit mijn riep en plaats hem hoog op de schoorsteenmantel, buiten haar zicht, zodat ze niet kan ziet wat het is. Ik zie dat ze haar nek uitsteekt maar ik verberg het goed.
“Geloof me,” zeg ik. “Ik zal je niet teleurstellen.”
*
Ik wil niet dat het hele huis naar vis stinkt, dus besluit ik de kou te trotseren en de zalm buiten voor te bereiden. Ik pak de vis en leg hem op een boomstronk, en kniel er naast in de sneeuw. Ik weet niet precies wat ik moet doen, maar ik weet wel dat de kop en de staart niet worden gegeten. Dus begin ik deze af te snijden.
De vinnen zullen we ook niet eten dus deze snij ik er ook af—en de schubben, dus deze verwijder ik zo goed mogelijk. Dan bedenk ik me dat de vis open gesneden moet worden om te kunnen eten, dus snij ik hem precies door midden. De binnenkant is dik en rozen, vol met kleine graten. Ik weet niet wat ik verder moet doen, dus zal hij wel klaar zijn om te koken.
Voordat ik naar binnen ga, wil ik mijn handen wassen. Ik pak een hand sneeuw en veeg mijn handen ermee af, dankbaar voor de sneeuw—normaal gesproken moet ik naar het dichtstbijzijnde beekje lopen aangezien we geen stromend water hebben. Ik sta op en voordat ik naar binnen ga kijk ik even om me heen. Eerst luister ik, zoals altijd, voor tekenen van geluid of gevaar. Na een aantal seconden realiseer ik me dat de wereld zo stil is als het maar kan zijn. Eindelijk ben ik langzaam gerust, ik adem diep, voel de sneeuwvlokken op mijn wangen, voel de uiterste stilte, en realiseer me hoe mooi de omgeving hier is. De hoge dennenbomen zijn bedekt met wit, de sneeuw valt eindeloos uit een paarse lucht, en de wereld lijkt perfect als in een sprookje. De haard gloeit door het raam en van hier uit lijkt ons huis de meest knusse plek op aarde.